In Midden-Bretagne. Geffroy Gustave. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Geffroy Gustave
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Книги о Путешествиях
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
vluchtten her- en derwaarts en gingen op ’t laatst een toevlucht zoeken binnen Rennes. Die verrast of overrompeld werden, brachten er slechts het leven af, zoo zij een verklaring teekenden, waarbij ze afstand deden van hun heerlijke rechten, door bij voorbeeld deze woorden: „Ik verklaar afstand te doen van mijn goederen, tienden, pachten en verdere ontvangsten ten behoeve van de bewoners der gemeente zoo en zoo, ten gevolge van den mij gestelden eisch, en ten overvloede verklaar ik, dat genoemde gemeentenaren zeer eerlijke lieden zijn en zich zoo fatsoenlijk mogelijk hebben gedragen.”

      Verscheiden landgoederen werden totaal vernield, zoo La Chapelle-Bouexic, Bois-Sauvage, Château des Champs, de grachten van Brilhac werden dichtgeworpen. De opstand omvatte de gemeenten la Chapelle, Angan, Guer, Riminiac, Maure, Loutehel, Campel, Comblesac, Marcent, Pleuran en nog enkele meer. Een bataillon nationale gardes werd naar Rennes gezonden met vier kanonnen: de opstandelingen verspreidden zich, maar bleven bereid, om zich bij de eerste oproeping weder aaneen te sluiten. De priesters stonden machteloos tegenover deze verwoede boeren, en de opstand werd eerst gedempt bij aankomst van generaal Beysser, die uit Rennes kwam aan het hoofd van een colonne, bestaande uit nationale gardes en geregelde troepen.

      Nu ga ik van de geschiedenis tot het landschap over. Voor de appelboomen en kastanjes van Pipriac komt Ploërmel in de plaats, dat ik bereik over Maure en Guer. Weer kasteelen, Le Tertre, Ville Hue en Coëtbo.

      ’t Karakter van het bretonsche landschap krijgt meer en meer iets eigenaardigs; graniet komt aan de oppervlakte; de goudkleur van de brem legt randen om de velden.

      Toen ik te Ploërmel binnenreed, was alles er stil; het rijtuig maakte een rumoer van belang op de straatsteenen. Hier en daar ziet men schemerig een priester in donkere pij voorbijgaan of bespeurt een gelaat achter een winkelvenster. Hoewel het stadje reeds een air van beschaving heeft aangenomen, is het er zoo rustig als in den tijd van het eerste ontstaan der stad in het begin der 6de eeuw, toen een zendeling uit Engeland het kanaal overstak en een klooster stichtte, waaromheen de huizen eener stad verrezen.

      Tusschen de 12de en de 16de eeuw is Ploërmel dikwijls ingenomen en geplunderd. Eduard III vermeesterde de stad en liet er in 1346 een bezetting achter. De Franschen sloegen er het beleg voor en staken de stad in 1487 in brand. De Hugenoten, die er hun krachten hadden verzameld en er een kerk hadden gebouwd, sloegen er in 1594 een aanval van de Ligue af.

      De Karmelieter monniken hadden er zich in 1238 gevestigd, en in 1240 werd den Joden het verblijf in Bretagne verboden. Ten slotte draagt het Katholicisme er de zege weg; de „broeders van Lamennais”, die zich aan het onderwijs wijdden, hadden er hun zetel en er werd een Ursulinenklooster opgericht midden in de stad, met een kapel erbij. Ik bracht een bezoek aan het seminarium, om er de oude Statenzaal van Bretagne te zien. Een zuster, die uit een kleine getraliede loge kwam, leidde mij binnen in een spreekkamer met hagelwitte gordijnen, waar een klein geschoren mannetje, het midden houdend tusschen een tuinman en een koster, zich kwam aanbieden, om mij rond te leiden.

      De Statenzaal is een gewone eetzaal, niet zoo blinkend helder als de spreekkamer, en ik vervolgde spoedig mijn weg door het klooster, om het graf te zien van den hertog en de hertogin de Montauban te midden van groene planten, en den tuin met breede lanen en grasvelden, waar de leerlingen kunnen spelen, terwijl een deel is afgezonderd als boomgaard en moestuin. Er was niet veel bijzonders te zien.

      In de stad vond ik nog enkele oude huizen in Renaissance-stijl met zonderling beeldhouwwerk. Ook vermeldden reisgidsen het huis van den hertog de Mercoeur, waar een groote gebeeldhouwde schoorsteen te zien zou zijn. Ik vond het huis, klein, soliede en nog goed in stand gebleven, bewoond door een klompenmaker, maar het is al lang geleden, dat de mooie schoorsteen afgebroken werd.

      Van Ploërmel begaf ik mij naar het bosch van Paimpont. Ik kan kiezen tusschen den spoorweg tot Néant of Mauron en den weg naar Paimpont over Plélan en Les Forges. Ik heb den eersten gekozen, hoewel de tweede mij meer indrukken scheen te beloven; maar hoe kan men weerstand bieden aan de bekoring van een dorp, dat den naam draagt van Néant, dat is het Niet? Ik heb daar niets bijzonders aangetroffen; maar men zal moeten toegeven, dat het verwonderlijk zou wezen zoo het anders ware, en dat ik in dat geval reden tot teleurstelling zou hebben gehad.

      Op eenige kilometers afstands, te Tréhorenteuc, vindt men den heuvel en den tuin des Touches en ’t graf van een fee uit de 8ste eeuw. Te Mauron, een stadje vermaard door den slag tusschen de troepen van Montfort en die van Blois, vouw ik mijn kaart open en maak een plan op voor de exploratie van het bosch. Ofschoon de topografische teekens geen geheimen meer voor mij hebben, blijkt het toch, dat de aanwijzing der boschwegen mij in verlegenheid brengt.

      Eerst liep ik door een laan van statige dennen en kwam toen uit bij La Sourdrais, waar een school gebouwd was, in de eenzaamheid tronend tusschen een groep boomen. Nog een open ruimte te passeeren, dan een heuvel over, die vrij kaal was en waar hier en daar brem groeide, en eindelijk ’t schaduwrijke bosch. Daarop volgde een verrassing, namelijk ’t liefelijke gehuchtje Folle-Pensée, enkele huizen aan een beek te midden van landelijke rust en koelte. Een geluid van voetstappen verbreekt de stilte. Een oude vrouw komt te voorschijn, geheel bestoven en vuil door meel of kalk, dat werd mij niet helder, en ik weet nog niet, of zij aan ’t brood bakken was, of dat ze aan het repareeren van haar huis was. Misschien is het de fee uit de 8ste eeuw, die spoken komt. Zij is intusschen de goedheid en welwillendheid zelve, en nadat ik haar heb uitgelegd, dat ik niet heel goed den weg weet en ook niet precies kan zeggen waar ik heen moet, wijst ze mij vriendelijk, met een goedig lachje op haar oud, wit gezicht, de voetpaden, die overal heen leiden en die, welke nergens naar toe gaan. Ik kies een weg met hoogten en laagten, een hollen weg bovendien, waar hier en daar gedeelten van rood graniet in liggen. Ik vraag mij af, hoe wagens hierover kunnen komen, zonder dat ze breken; maar spoedig wordt de weg beter.

      Nu eens dwaalde ik er van af, dan hervond ik hem, altijd door het bosch voerend tusschen oude, knoestige dennen, fijne berken, wilde pereboomen en eglantieren. Bij ’t verlaten van de geurende boschjes struikgewas, trad men weer in de laan, die naar het middelpunt van ’t bosch leidde, de hoogste plek, een plateau, dat kruispunt was van vele wegen. In ’t midden stond een wegwijzer, aan welks voet ik mij nederzette.

      Overal rondom mij breidt zich het bosch van Paimpont uit, het Brocéliande-woud van dichters en zangers. De oppervlakte beslaat nu nog slechts 6000 H. A., terwijl er een tijd geweest is, dat het een lengte had van dertig mijlen tegen vijftien mijlen breedte. Het omvatte al het grondgebied tusschen Quintin, Fougères, Dinan en Redon. Men kon gerust zeggen, dat zich over de geheele breedte van Bretagne een woud uitstrekte. Daar verborgen zich de laatste druïden, toen zij voor het veldwinnend christendom de vlucht namen. De heldenfeiten van de ridders van de Tafelronde in den dienst van koning Arthur werden hier volbracht, en Merlijn de Toovenaar dreef er zijn spel.

      De naam Paimpont – Pen Ponthi – , die later aan het Brocéliande-woud gegeven werd, is afgeleid van Ponthus, die Sydonie trouwde, de dochter van een koning van Bretagne, wiens hoofdstad Vannes was. Nadat hij aan het hof van zijn schoonvader den dienst van connétable had vervuld, trok Ponthus zich in het Brocéliande-bosch terug, waar hij ’t kasteel Barenton bewoonde, dat later Ponthus-slot genoemd werd.

      Op den wegwijzer heeft men een ruime keus, Fontaine Barenton, Folle-Pensée, Pertuis, Néant, Huchelou, Paimpont, Ville Danet. In alle richtingen ziet men bosch, niet altijd het donkere en geheimzinnige woud, dat op de verbeeldingskracht werkt, maar ook licht en jong bosch. De toovenaars en feeën zijn verdwenen, en het bosch is overal opgemeten en beschreven. Het dekt verscheiden heuvels, waarvan het hoogste punt 225 M. boven de oppervlakte der zee is gelegen. Noordwaarts reikt het over een lengte van ongeveer 10 KM., wordt dan plotseling smaller naar het Noordwesten en nog nauwer bij den plas van Pas du Houx, om tusschen Plélan en Tréhorenteuc de oude richting te hernemen en Paimpont te omvatten, gelegen aan een vijver, die met den plas van Pas du Houx verbonden is door een bochtig stroompje. Het zuidelijk gedeelte, dat van ’t Zuidoosten naar ’t Noordwesten loopt over een lengte van 12 à 13 KM., wordt aan den rand doorsneden door de grens der beide departementen Ille et Vilaine en Morbihan. De indruk, dien het bosch maakt, is frisch en landelijk, niet woest of romantisch. Men krijgt telkens tusschen het bosch weer kijkjes op bebouwde velden. Toch zijn er plekken, die toonen, hoe de mensch de nederlaag geleden heeft, want een deel der ontboschte terreinen brengt niets voort en is tot barre heide en moeras geworden, de lande van Thelin, die van Halgros en van Concoret… Zoo is