Eene Egyptische Koningsdochter. Georg Ebers. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Georg Ebers
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Зарубежная классика
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
lafheid, hoewel niet even verachtelijk; want beiden mogen schaden, alleen de laatste schandvlekt. Uwe onnadenkendheid heeft u ditmaal bijna het leven gekost, een leven, dat velen dierbaar is, en te hooge waarde heeft, dan dat gij het door een dwazen streek zoudt verspelen. Wij kunnen geene enkele poging wagen om u voor onzen vriendenkring te behouden, want het zou u toch niet baten en ons zelven slechts schaden. In uwe plaats zal voortaan deze edele Spartaan, als overste der Grieksche lijfwacht, onze natie bij het hof vertegenwoordigen, en zich steeds ten doel stellen, haar tegen alle listen der priesters te beschermen, en haar bij voortduring in de gunst des konings aanbevelen. Ik heb uwe hand gevat, Aristomachus, en laat haar niet los, zoolang gij mij niet belooft, voor zooveel in uw vermogen is, ook den geringsten onder de Grieken tegen den overmoed der Egyptenaren te beschermen, gelijk Phanes vóor u gedaan heeft, en eer uw post te zullen prijsgeven dan het minste onrecht een Helleen aangedaan, ongestraft te laten. Wij zijn weinige duizenden onder even zoovele millioenen vijandig gezinde menschen; maar wij zijn sterk door onzen moed, en moeten trachten door eendracht machtig te blijven. Tot op den huidigen dag hebben zich de Hellenen in Egypte als broeders gedragen. Eén offerde zich op voor allen, allen voor éen, en juist deze eenheid maakte onze kracht uit, en zal ook in de toekomst ons machtig doen zijn. Ach, ware het ons gegeven aan het moederland en zijne volkplantingen deze zelfde eendracht te schenken, en allen stammen hunne Dorische, Jonische of Aeolische afkomst te doen vergeten, zoodat zij geen anderen roem kenden dan die van Hellenen te zijn, en als kinderen van éen huis, als schapen van éene kudde te leven, waarlijk dan zou de geheele wereld niets tegen ons vermogen, dan zou Hellas eenmaal door alle volkeren als de koningin der aarde worden erkend.”

      Bij deze woorden schitterden de oogen der oude matrone van edel vuur. De Spartaan drukte hare hand met buitengewone heftigheid, stampte met zijn houten been op den grond en riep: »Bij Zeus, de opperste god der Lacedaemoniërs, ik zal niet dulden dat een Helleen, wie hij ook zijn moge, éen haar gekrenkt worde; gij echter, Rhodopis, verdiendet eene Spartaansche te zijn.”

      »En eene Atheensche!” riep Phanes.

      »Eene Jonische!” de mannen van Milete.

      »De dochter van een geomoor van Samos!” de beeldhouwer.

      »Maar ik ben meer dan dat alles,” riep de edele vrouw in geestdrift uit, »ik ben meer, veel meer; ik ben eene Helleensche!”

      Al de gasten deelden in hare vervoering, zelfs de Syriër en de Jood werden medegesleept. Alleen de Sybariet liet zich niet uit zijne welbehagelijke rust opwekken, en zeide met vollen mond, zoodat men hem nauwelijks verstaan kon: »Gij zoudt ook waardig zijn eene Sybariete te heeten, want uw rundergebraad is beter, dan al wat ik sedert mijn vertrek uit Italië geproefd heb, en uw wijn van Anthylla62 smaakt mij bijna even goed als die van den Vesuvius en van Chios!”

      Allen schoten in den lach, met uitzondering van den Spartaan, die den smulpaap een blik vol toorn en verachting toewierp.

      »Weest allen gegroet!” riep plotseling eene ons nog onbekende zware stem door het open venster.

      »Wees gegroet!” antwoordde het geheele gezelschap als uit éen mond, vragende en gissende, wie toch deze late gast mocht zijn.

      Doch de onbekende liet zich niet lang wachten, want eer nog de Sybariet tijd had gehad, eene nieuwe teug wijns nauwkeurig met de tong te proeven, stond een groot mager man, van over de zestig jaren, met een langwerpig fijnbesneden geestig gelaat, naast Rhodopis. Het was Kallias, de zoon van Phaenippus van Athene. Met de heldere, verstandige oogen zag de nieuw aangekomene, – een der rijkste bannelingen uit Athene, die tot tweemaal toe de goederen van Pisistratus van den staat had gekocht, en ze telkens bij diens terugkeer had moeten prijsgeven, – den kring zijner bekenden rond. Na met ieder hunner in het bijzonder een vriendelijken groet te hebben gewisseld, riep hij op vroolijken toon: »Zoo gijlieden mijn bezoek van heden niet hoog waardeert, dan houd ik het er voor, dat alle dankbaarheid uit de wereld verdwenen is.”

      »Wij hebben u sinds lang gewacht,” antwoordde een der Milesiërs. »Gij zijt de eerste, die ons betreffende den uitslag van de Olympische spelen bericht kunt geven!”

      »En wij zouden ons geen beteren verslaggever kunnen wenschen, dan den overwinnaar van weleer,” liet Rhodopis er op volgen.

      »Kom, neem plaats,” riep Phanes ongeduldig, »en verhaal ons, kort en bondig, al wat gij weet, vriend Kallias!”

      »Zoo aanstonds, mijn waarde landgenoot,” hervatte deze. »Het is reeds tamelijk lang geleden, dat ik Olympia verliet, en te Kenchreae63 op een Samisch vaartuig van vijftig roeiers, het beste dat ooit gebouwd werd, scheep ben gegaan. Het verwondert mij volstrekt niet, dat vóor mij nog geen Helleen te Naucratis is binnengeloopen. We hadden toch zware stormen door te staan en zouden er te nauwernood ons leven hebben afgebracht, als deze Samische zeekasteelen, met hunne stevige kielen, ibis-snavels en vischstaarten, niet zoo voortreffelijk getimmerd en bemand waren. Waarheen de anderen, die huiswaarts keerden, verwaaid zijn, weet ik niet. Wij konden ons echter nog in de haven van Samos bergen, vanwaar we, na een oponthoud van tien dagen, de reis weder aanvaardden.

      »Toen wij eindelijk heden morgen vroeg den Nijl binnengestevend waren, wierp ik mij dadelijk in mijne bark, en werd door Boreas64, die mij toch bij het einde der reis nog eens toonen wilde, dat hij zijn ouden Kallias nog liefhad, zoo snel voortgestuwd, dat ik reeds voor weinige oogenblikken de vriendelijkste aller woningen mocht wederzien. Ik zag de vaan in het avondkoeltje fladderen, ik zag de opene vensters verlicht, en was nog een oogenblik met mijzelven in strijd, of ik al dan niet zou binnengaan. Maar tevergeefs, Rhodopis, beproefde ik uwe tooverkracht te wederstaan, en buitendien zou ik zeker van al het nieuws, dat ik nog te vertellen heb, gebersten zijn, zoo ik niet ware uitgestapt, om u allen, onder een beker wijn en bij een stuk gebraad, dingen mede te deelen, waarvan gij niet hebt kunnen droomen.”

      Kallias strekte zich zeer gemakkelijk op eene matras uit, en overhandigde Rhodopis, alvorens een aanvang te maken met het uitkramen van zijne nieuwtjes, een prachtigen gouden armband in den vorm van een slang, dien hij te Samos, in de werkplaats van denzelfden Theodoros, die met hem aanlag, voor eene groote som gekocht had.

      »Dit heb ik voor u medegebracht65,” zeide hij, zich tot de oude vrouw wendende, die hoogst voldaan was over zijn geschenk.

      »Voor u, vriend Phanes, heb ik evenwel nog iets beters. Raad eens wie in ’t wagenmennen met het vierspan den prijs behaalde?”

      »Een Athener?” vroeg Phanes met gloeiende wangen. Want schoon het geheele volk zich den roem van iedere overwinning in de Olympische spelen toeëigende, voor den burger, die ze behaalde, was toch de Olympische olijftak de hoogste eere en het grootste geluk, dat een Helleen, ja een geheelen Griekschen stam te beurt kon vallen.

      »Juist geraden, Phanes!” antwoordde de vreugdebode; »een Athener heeft den eerste prijs gewonnen, en wat voor u nog meer zegt, uw neef Cimon, de zoon van Kypselus, de broeder van dien Miltiades, die ons voor negen Olympiaden dezelfde eer verwierf, was het, die dit jaar met dezelfde paarden, die bij het vorige feest den prijs voor hem wonnen, ten tweede male de zege behaalde66. Voorwaar, de Philaïden67 verduisteren meer en meer den roem der Alkmaeoniden! Welnu, Phanes, voelt gij thans uwe borst niet zwellen, verblijdt gij u niet over den roem van uw geslacht?”

      Buiten zich zelven van verrukking, was de aldus aangesprokene opgestaan, en zijne gestalte scheen plotseling wel een hoofd langer te zijn geworden. Met een onbeschrijfelijk gevoel van trots en eigenwaarde, reikte hij zijn landgenoot de hand. Deze omhelsde hem, en vervolgde daarop: »Ja, wij hebben alle reden om fier en gelukkig te zijn, Phanes. En gij vooral moogt u verblijden; want nadat de rechters eenstemmig aan Cimon den prijs hadden toegewezen, liet deze den tiran Pisistratus door de herauten als den bezitter van het heerlijk schoone vierspan, en dus ook als den overwinnaar uitroepen. Pisistratus liet daarop terstond afkondigen, dat uw geslacht naar Athene terug mocht keeren. Dus is ook voor u het uur niet verre meer, waarnaar gij zoo lang smachtend hebt uitgezien, dat gij uw geliefd Athene weder zult aanschouwen!”

      Bij deze laatste woorden verdween de blos der


<p>62</p>

Stad in het westen van Neder-Egypte. Vandaar kwam een van de beste Egyptische wijnen. Op de gedenkteekenen komen ook nog verschillende andere roode en witte wijnsoorten voor, o. a. van Kakem.

<p>63</p>

Oostelijke haven van Corinthe.

<p>64</p>

De Noordenwind.

<p>65</p>

Reeds in de oudheid bestond de gewoonte, om zijne vrienden van eene reis kleine geschenken mede te brengen. Theocritus bracht voor de vrouw van Nicias een elpenbeenen spinrokken mede, dat hij haar zond met eenige dichtregelen, die door F. Rückert vertaald zijn. Ook de Egyptenaars droegen armbanden in den vorm van slangen.

<p>66</p>

Cimon liet voor deze paarden, waarmede hij driemaal overwon, nabij Athene een gedenkteeken oprichten.

<p>67</p>

Zij beroemden zich af te stammen van Ajax, gelijk de Alkmaeoniden van Nestor, beide helden uit de gedichten van Homerus, Miltiades en Cimon behoorden tot de Philaïden.