Cornelis Johannes Kieviet
DE KENNEMER VRIJBUITER
Voor het tweede deel der serie Historische Jongensboeken, welke van mijne hand het licht zal zien, heb ik tot stof gekozen enkele episoden uit het leven der Kennemer Vrijbuiters, wier heldendaden wel waard zijn onder de aandacht der jongere lezers gebracht te worden. Hun moed en vaderlandsliefde behoeft in geen enkel opzicht onder te doen voor die van mannen als Tromp, De Ruyter en zoovele anderen, wier namen bij elken Nederlandschen jongen terecht bekend zijn. De lauwerkrans, waarmede het hoofd dezer mannen door den Geschiedschrijver getooid is, zou niet een te grootsche hulde zijn voor de eenvoudige lieden, wier namen in dit boek voorkomen. Onder de moeilijkste omstandigheden hebben zij den strijd tegen den overmachtigen vijand aangedurfd en zoo den grond helpen leggen voor Neêrlands onafhankelijkheid.
Hunne daden, in dit boek beschreven, zijn der Historie getrouw weergegeven, al mag ik niet beweren, dat de chronologische volgorde geheel juist is. Als bronnen zijn door mij geraadpleegd, behalve de gewone geschiedboeken:
H. SOETEBOOM. Oud-Heeden van Zaanland, enz., IIe deel. W. J. HOFDIJK. Kroniek der Kennemer Vrijbuiters. C. EKAMA. Beleg en verdediging van Haarlem. A. BEELOO. Noord-Holland en de Noord-Hollanders.
En voor de lezers, die altoos zoo graag willen weten, wat in een historisch verhaal wèl en wat niet gebeurd is, voeg ik er nog bij, dat Wybe Sjoerds werkelijk gehandeld heeft, zooals in dit boek beschreven is, en dat de inval der Spanjaarden daarvan het gevolg was. Bossu heeft een groot deel zijner troepen aan den Zuiddijk laten ontschepen, en plunderende zijn zij naar Saardam getrokken, waarbij de bewoners òf vermoord werden, òf hun heil moesten zoeken in de vlucht. Brand en roof kenmerkten dien tocht. Ook het plunderen van een 130-tal huizen aan de de Westzijde en het verbranden daarvan, benevens de strooptocht naar Westzaan, zijn geheel historisch. De genoemde Vrijbuiters hebben werkelijk geleefd en hunne daden zijn naar waarheid beschreven. Hetzelfde mag ik beweren van den tocht van ‘t Hoen naar den Heer De Liques, den edelen Spanjaard, die later op zoo ridderlijke wijze zijn eerewoord tegenover den eenvoudigen Vrijbuiter inloste. Het deed mij genoegen, waar ik gedwongen was zoowel van Hollanders als van Spanjaarden, veel ruwheid en wreedheid te moeten beschrijven, ook eene plaats te mogen geven aan de schoone daad van dien Spanjaard. En met blijdschap kon ik haar zelfs eene eereplaats geven.
C. JOH. KIEVIET
HOOFDSTUK I. De boerenhoeve aan den Zuiddijk en hare bewoners.
Meer dan drie honderd jaar geleden, wij schreven Juli van het jaar 1572, verhief de eenvoudige boerenhoeve van Floris Geurtsz. haar nok boven den dijk, die Waterland tegen de dikwijls woeste golven van het Y beschermde, ongeveer ter plaatse, waar de Zaan zich in het Y ontlastte.
‘t Was een veel bewogen tijd. De vrije Hollanders hadden, het vermoorden der Hervormden moede, het gehate Spaansche juk afgeschud, Alva zijn tienden penning geweigerd, en in verscheidene steden de vlag met het roode kruis neergehaald om het geliefde rood, wit en blauw er voor in de plaats te hijschen. Den Briel was door de Watergeuzen ingenomen,
«Op den eersten April Verloor Alva zijn Bril!»
en reeds den zesden April volgde Vlissingen, half Mei Vere, 21 Mei Enkhuizen, daarna Medemblik, Hoorn, Edam, Purmerend, Monnikendam, Alkmaar, en den 3en Juli ook Haarlem. Alleen Amsterdam hield de zijde van den koning, en bleef voor de afgevallen Noord-Hollanders een hoogst gevaarlijke plaats. Immers, hoe gemakkelijk konden de Spaansche troepen die stad als uitgangspunt nemen voor hunne tochten, zoowel naar het noorden als naar het zuiden. En hoe moeilijk moest het den eenvoudigen Waterlandschen boeren vallen, zich tegen den machtigen vijand staande te houden. Holland lag geheel voor den Spanjaard open. Wel was op bevel van den gouverneur Jonkheer Diederik Sonoy hier en daar eene schans opgeworpen, wel lag in Zaandam Hopman Wybe Sjoerds, om zijn Friesche afkomst bijgenaamd Frieseman, met een vendel krijgsknechten, maar dat was voor het bedreigde Waterland slechts eene geringe bescherming, en eene onaangename bovendien, want de bandelooze bewakers maakten het den inwoners geducht lastig en eischten veel meer van hen, dan zij met den besten wil van de wereld geven konden. Die woeste krijgsknechten, aan geen tucht gewoon, stoorden er zich al bijster weinig aan, of zij met vrienden of vijanden te doen hadden, en hielden met de grootste willekeur in de Noord-Hollandsche steden en dorpen huis. Zij eischten, desnoods met geweld, een leventje, of zij Zijne Hoogheid de Prins in eigen persoon waren, en maakten zich aan de grofste knevelarij schuldig. Zij waren dan ook zeer gevreesd en gehaat, en slechts de overweging, dat men van twee kwaden het minst erge moest kiezen, was de oorzaak, dat zij geduld werden. ‘t Waren ruwe mannen, die niets liever deden dan vechten en op den huisman teren, en in boosheid slechts overtroffen werden door de wreede Spanjaarden, die onder bevel van don Frederik de Toledo hun krijgstocht gingen ondernemen, om de afgevallen steden weder tot gehoorzaamheid te dwingen.
Boer Floris, wiens hoeve men het eerst voorbijkwam, als men met een vaartuig het Y overstak en de Zaan invoer, behoorde tot de Hervormden. Reeds zijn Vader had in het geheim den nieuwen godsdienst omhelsd en er zijne kinderen in onderwezen. O, hoe heugde het Floris nog, hoe elken avond de bijbel uit zijn donkeren schuilhoek te voorschijn werd gehaald, en zijn Vader, na deuren en ramen gesloten en gegrendeld te hebben, met plechtige stem uit het gewijde boek de schoone hoofdstukken voorlas aan de huisgenooten. Hoe bestierven hem soms de woorden op de verbleekende lippen, wanneer onverwachts in de duisternis van den avond op de deur werd geklopt. Dan staarden Vader, Moeder, Floris en zijn eenige broeder Jan elkander ontzet aan en hadden gedurende enkele seconden zelfs geen besef, om het verboden boek in zijne schuilplaats terug te brengen. Slechts een herhaald kloppen kon hen tot bezinning brengen. IJlings werd dan de bijbel verborgen, en daarna begaf Vader zich langzaam naar de deur, om niet zonder vrees te vragen, wie zich daarbuiten bevond.
En voor die vrees bestond waarlijk wel goede grond, want sedert vele jaren waren de galgen voor de ketters opgericht en hadden de brandstapels gerookt, tot groote ergernis van de Hervormden niet alleen, maar ook van vele Roomschen, die zich niet konden begrijpen, dat dergelijke moorden konden strekken tot verhooging der glorie Gods. De volgende namen der slachtoffers uit Waterland zijn voor het nageslacht bewaard gebleven: Dirk Pietersz. Krood, Pieter Trijntjes, Klaas Rodes, Pieter Klaas Jansen, Jacob en Seli, zijne huisvrouw, alle ingezetenen van Wormer; Jan Echtwerker, Klaas Melisz, Aacht Melisz en Willem haar man, Hein Walicksz, Trijn Amkes, Cornelis Luitsz, Klaas Dirksz en Klaas Klaasz, allen uit Krommeniedijk; Jonker Dirk Gerritsz Van den Busch, Pieter Koster van Zaandam en vele anderen. Zij allen werden gehangen, geworgd, verdronken of verbrand. Ja, zelfs werden meermalen ketters levend begraven. En ondanks al dat moorden was het aantal Hervormden grooter geworden. Met samengeperste lippen, trillende neusvleugels en gebalde vuisten had men de arme slachtoffers, dikwijls lofliederen zingende, een prooi zien worden der verterende vlammen. En het bloed der martelaren was het zaad geworden der kerk. Thans was een groot deel van Noord-Nederland van Spanje afgevallen, en durfde Floris Geurtsz op klaarlichten dag den bijbel op de tafel leggen en uit dat boek voorlezen aan zijne vrouw Fijtje, en aan Anna en Marten, zijn beide kinderen. Zijne ouders waren reeds lang geleden gestorven, en ook zijn broer Jan was hem door den dood ontvallen. Hij had de hoeve geërfd, die zijne ouders hadden bewoond en waarin hij geboren was, en voorspoedige jaren waren zijn deel geweest, totdat de booze dagen kwamen, waarin alle welvaart uit Holland verdwenen was. Waar destijds tromgeroffel de komst van krijgsknechten aankondigde, hetzij van vrienden, hetzij van vijanden, daar vlood alle welvaart heen, want zoowel de een als de ander maakte zich aan knevelarij schuldig en zoog den landman «tot op het been» uit.
‘t Was ongeveer twee uur in den middag, en boer Floris had met de zijnen het middagmaal gebruikt, bestaande uit eenvoudigen melkkost en eene snede ham. Hij en zijne vrouw waren tegenover elkander aan de tafel gezeten, terwijl Anna naast hare moeder, en Marten naast zijn vader had plaatsgenomen.
Allen luisteren met aandacht naar den vader, die een hoofdstuk uit den bijbel voorleest. Ernstig en zwaar klinkt zijne stem bij het verhaal van de verdrukkingen, die de Joden moesten verduren in Egypteland, en de oogen van de huisgenooten zijn geen oogenblik van hem afgewend, terwijl hij leest.
Het is duidelijk: de ernst der tijden heeft reeds zijn stempel gedrukt op de jeugdige gelaatstrekken van de zestienjarige Anna, zoowel als van den vijftienjarigen Marten, die met onverdeelde belangstelling het verhaal volgen. En ongetwijfeld denken zij aan de booze tijden, die ook zij thans beleven, en gansch Nederland, nu het zich kromt onder het ijzeren juk van Alva,