De tweede gorilla was een paar tinten donkerder, had een volle, onverzorgde baard, en een stevig buikje. Zijn linkerschouder leek enigszins te hangen, alsof hij problemen had met zijn rechterheup. Ook hij had een automatisch pistool onder een arm, maar geen andere wapens die Reid kon zien.
Wat hij wel kon zien was het merkteken op zijn nek. De huid was daar opgezwollen en roze, iets uitpuilend door verbranding. Het was hetzelfde teken dat hij op de Arabische woesteling had gezien, in de kelder in Parijs. Een of ander letterteken, dat wist hij zeker, maar niet een die hij herkende. De man met de snor leek er geen te hebben, hoewel veel van zijn nek bedekt was door zijn hemd.
Yuri had ook geen merkteken – tenminste niet een dat Reid kon zien. De kraag van het suède jasje van de Serviër zat hoog in de nek. Zou een statussymbool kunnen zijn, dacht hij. Iets dat je moet verdienen.
De chauffeur stuurde de auto de A4 op, liet Parijs achter zich en ging richting het noordoosten naar Reims. De getinte ramen maakten de nacht nog donkerder; toen ze eenmaal de Lichtstad verlaten hadden was het moeilijk voor Reid om oriëntatiepunten te vinden. Hij moest afgaan op de wegmarkeringen en borden om uit te vinden waar ze heen gingen. Het landschap veranderde langzaam van goed belicht stadsgebied naar een luierende plattelandsomgeving. De snelweg viel en rees lichtjes als het land en de boerderijen aan weerszijden.
Na een uur in totale stilte gereden te hebben, schraapte Reid zijn keel. “Is het nog veel verder?” vroeg hij.
Yuri legde een vinger tegen zijn lippen en grinnikte toen. “Oui.”
Reid brieste, maar hij zei niets meer. Hij had moeten vragen hoe ver weg ze hem brachten; wat hem betrof zouden ze misschien zelfs in België kunnen eindigen.
Route A4 werd A34, die op zijn beurt veranderde in A304 terwijl ze verder naar het noorden gingen. De bomen in het pastorale platteland werden breder en dichter op elkaar, brede paraplu-achtige sparren die het weidse boerenland opslokten en ondoordringbare bossen werden. De hellingsgraad van de weg liep op terwijl de heuveltjes tot kleine bergen werden.
Deze plek kende hij. Of liever gezegd, hij kende de regio, en niet vanwege flitsvisioenen of geïmplanteerde herinneringen. Hij was hier nog nooit geweest, maar hij wist uit zijn boeken dat ze de Ardennen hadden bereikt, een bergachtige strook bossen die gedeeld werd door het noordoosten van Frankrijk, het zuiden van België en het noorden van Luxemburg. Het was in de Ardennen dat het Duitse leger in 1944 had geprobeerde om hun gepantserde divisies door het dichtbeboste gebied te sturen om te proberen de stad Antwerpen in te nemen. Dit werd verijdeld door Amerikaanse en Britse legertroepen bij de rivier de Maas. De daaropvolgende strijd stond bekend als de Slag om de Ardennen, en was het laatste grote offensief van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog.
Hoe benepen zijn situatie ook was of zou worden, om een of andere reden vond hij wat troost in de gedachten aan geschiedenis, zijn voormalig leven, en zijn studenten. Maar toen dacht hij weer aan zijn dochters die zo alleen en angstig waren, en geen idee hadden waar hij was of wat hij had gedaan.
Inderdaad zag Reid al gauw een bord dat aangaf dat ze de grens naderden. Belgique, stond op het bord, en daaronder Belgien, België, Belgium. Nog geen drie kilometer verder minderde de terreinwagen vaart en kwam tot stilstand bij een enkel klein loket met een betonnen luifel. Een man met een dikke jas en een wollen, gebreide muts keek de auto in. Grenscontrole tussen Frankrijk en België was heel anders dan de meeste Amerikanen gewend waren. De chauffeur rolde een raam naar beneden en sprak met de man, maar de woorden werden gedempt door de gesloten scheidingswand en ramen. Reid spiedde door de tint en zag de arm van de chauffeur naar buiten reiken en iets aan de grensbewaker geven – een briefje. Smeergeld.
De man met de muts wuifde hen door.
Een paar kilometer verder op de N5 voegde de terreinwagen uit en sloeg een smal weggetje in dat parallel liep met de hoofdweg. Er was geen bord voor de afslag en de weg zelf was nauwelijks geasfalteerd; het was een aanvoerweg, waarschijnlijk eentje gemaakt voor houtkapvoertuigen. De auto schokte over de diepe groeven in de aarde. De twee gorilla’s tegenover Reid botsten tegen elkaar aan, maar bleven nog altijd recht vooruit naar hem staren.
Hij keek op het goedkope horloge dat hij in de drogist had gekocht. Twee uur en zesenveertig minuten waren ze al onderweg. Gisteravond was hij in Amerika geweest, en toen wakker geworden in Parijs, en nu was hij in België. Rustig maar, suste zijn onderbewuste. Je bent hier al eens geweest. Blijf je aandacht erbij houden en hou je mond dicht.
Aan weerszijden van de weg was er niets anders dan brede bomen. De terreinwagen vervolgde zijn weg, op en neer de zijkant van een berg op. Reid keek de hele tijd uit het raam. Hij deed alsof hij maar wat voor zich zat te suffen, maar zocht naar een oriëntatiepunt of een bord dat hem kon vertellen waar ze zich bevonden – liefst iets dat hij later aan de autoriteiten kon doorgeven als nodig.
In de verte waren lichtjes, hoewel hij met deze hoek niet de bron kon ontwaren. De terreinwagen minderde weer vaart en kwam zachtjes tot stilstand. Reid zag een zwart ijzeren hek met aan elke spijl een gevaarlijke punt, dat zich aan beide kanten uitstrekte en in de duisternis verdween. Naast hun voertuig was een klein bewakershuisje van glas en donker baksteen, binnenin verlicht door een tl-buis. Een man verscheen. Hij droeg een nette broek en een wollen jas, met de kraag omhoog over zijn nek en een grijze sjaal om zijn keel geknoopt. Hij deed geen poging om de MP7 met geluiddemper, die aan een band over zijn rechterschouder hing, te verbergen. Sterker nog, toen hij naar de auto liep klemde hij het automatisch geweer vast, hoewel hij de loop niet optilde.
Heckler & Koch, productievariant MP7A1, sprak een stem in Reids hoofd. Zeven-punt-een-inch geluiddemper. Elcon reflexvizier. Magazijn van dertig kogels.
De chauffeur rolde zijn raam naar beneden en sprak een paar secondenlang met de man. Toen liep de bewaker om de terreinwagen en trok de deur aan Yuri’s zijde naar boven. Hij boog voorover en keek de auto in. Reid rook whisky en voelde ijskoude lucht die met een ruk de auto binnenkwam bijten. De man keek elk van hen aan, en zijn blik bleef op Reid steken.
“Kommunikator,” zei Yuri. “Chtoby uvidet’ nachal’nika.” Russisch. Boodschapper, hier voor de baas.
De bewaker zei niets. Hij sloot de deur weer en ging terug naar zijn post. Daar drukte hij op een knopje op een klein bedieningspaneel. De zwarte poort zoemde terwijl het aan de kant rolde, en de terreinwagen reed erdoor.
Reids keel kneep zich samen toen de volle ernst van zijn situatie op hem begon te drukken. Hij was naar deze ontmoeting gekomen met de bedoeling informatie te vergaren over wat er gaande was – niet alleen met hem, maar met al die praat over plannen en sjeiks en buitenlandse steden. Hij was in de auto gestapt met Yuri en de twee gorilla’s toen hij vol vuur zat om een bron te vinden. Hij had hen hem uit het land laten brengen naar deze dichtbeboste regio, en nu waren ze achter een hoog, bewaakt, puntig hek. Hij had geen idee hoe hij zich hieruit zou werken als er iets mis ging.
Rustig maar. Je hebt dit eerder gedaan.
Dat heb ik helemaal niet! dacht hij wanhopig. Ik ben een hoogleraar uit New York. Ik weet niet wat ik aan het doen ben. Waarom heb ik dit gedaan? Mijn meisjes…
Geef je er maar gewoon aan over. Als het erop aan komt, zal je weten wat te doen.
Reid ademde diep in, maar het deed weinig om zijn zenuwen te kalmeren. Hij staarde uit het raam. In het donker kon hij nog maar net zijn omgeving ontwaren. Achter het hek waren geen bomen, maar een enorm aantal rijen korte dikke wijnranken, die door roosters klommen en weefden…het was een wijngaard. Of het daadwerkelijk een wijngaard was of slechts iets anders moest verbergen wist hij niet, maar in ieder geval was het iets herkenbaars, iets dat gezien kon worden door een helikopter of een drone.
Mooi. Dat zal later goed van pas komen.
Als