Thanos had al een tijdje geleden besloten dat hij deze man haatte. Hij liet het echter niet merken, want op dit moment was de smokkelaar zijn enige kans om naar het eiland te komen en Ceres te vinden.
“Ik wil liever geen wachters tegenkomen,” merkte hij op.
De andere man haalde zijn schouders op. “Dat is makkelijk. Als we in de buurt zijn laten we je in een kleine boot zakken, en gaan we door alsof het een normaal bezoek is. Dan wachten we voor de kust tot je terug bent. Maar niet lang. Als we te lang wachten, denken ze misschien dat we iets verdachts aan het doen zijn.”
Thanos twijfelde er niet aan dat de smokkelaar hem achter zou laten als zijn schip in gevaar was. Alleen het vooruitzicht op winst had hem zo ver gebracht. Een man als hij zou liefde niet begrijpen. Voor hem was het waarschijnlijk iets dat je per uur kon huren bij de havens. Maar hij had Thanos al ver gebracht. Dat was het belangrijkste.
“Je moet wel beseffen dat zelfs als je deze vrouw op het Eiland der Gevangenen kunt vinden,” zei de kapitein, “ze misschien niet degene is die je je herinnert.”
“Ceres zal altijd Ceres zijn,” benadrukte Thanos.
Hij hoorde de andere man snuiven. “Dat kun je wel zeggen, maar je weet niet wat er daar allemaal gebeurt. Van sommige van gevangenen die ze ons als slaven verkopen is nauwelijks nog wat over. Ze kunnen niets voor zichzelf doen tenzij we hen dat opdragen.”
“En daar heb jij zeker geen problemen mee,” beet Thanos.
“Je bent niet zo dol op me, of wel?” vroeg de kapitein.
Thanos negeerde zijn vraag en staarde naar de zee. Ze wisten allebei wat het antwoord was, en op dat moment had hij wel wat anders aan zijn hoofd. Hij moest een manier bedenken om Ceres te vinden, wat dat ook—
“Is dat land?” vroeg hij wijzend.
Eerst was het niets meer dan een stipje aan de horizon, vaag, omgeven door wolken en kolkende golven. Terwijl ze dichterbij kwamen voelde Thanos een broeierige angst in zich opwellen.
Het eiland rees op in een serie van grijze granieten spikes, als de tanden van één of ander enorm beest. Op het hoogstgelegen punt van het eiland lag een vesting, met een vuurtoren die constant brandde, als waarschuwing voor iedereen die langskwam. Aan één kant van het eiland kon Thanos bomen zien, maar voor de rest was het kaal en dor.
Terwijl ze dichterbij voeren kon hij ramen in de rotswanden van het eiland zien, alsof het hele eiland was uitgehold om de gevangenis groter te maken. Hij zag zwarte stranden die een scherp contrast vormden met de gebleekte witte botten die er lagen. Thanos hoorde geschreeuw, en trok bleek weg toen hij besefte dat hij niet wist of het zeevogels of mensen waren.
Thanos duwde zijn kleine boot het strand op, ineenkrimpend bij de aanblik van de boeien die net onder de vloedlijn dreven. Zijn verbeelding vertelde hem onmiddellijk waar ze voor waren: het martelen of executeren van gevangenen met behulp van de opkomende golven. Een hoopje achtergelaten botten op de kust vertelden hun eigen verhaal.
De kapitein van de smokkelboot draaide zich naar hem om en glimlachte.
“Welkom op het Eiland der Gevangenen.”
HOOFDSTUK TWEE
De wereld voelde troosteloos voor Stephania, zonder Thanos. Het voelde kil, ondanks de warmte van de zon. Leeg, ondanks de drukte rond het kasteel. Ze staarde uit haar raam naar de stad, en ze zou alles graag tot de grond toe afbranden. Het betekende allemaal niets. Het enige dat ze kon doen was bij de ramen van haar kamers zitten, overspoeld door het gevoel dat iemand haar hart uit haar borstkas had gerukt.
Misschien zou dat ook wel gebeuren. Ze had tenslotte alles voor Thanos geriskeerd. Wat was precies de straf voor het helpen van een verrader? Stephania wist wat het antwoord was, want het was hetzelfde als voor alle andere vergrijpen in het Rijk: wat de koning zou besluiten. Ze twijfelde er niet aan dat hij haar hiervoor zou laten doden.
Eén van haar dienstmeisjes bood haar een kalmerende kruiden tonic aan. Stephania negeerde het, zelfs toen het meisje het op een klein stenen tafeltje naast haar neerzette.
“Mijn vrouwe,” zei het meisje. “Een aantal van de anderen… ze vragen zich af… moeten we geen voorbereidingen treffen om de stad te verlaten?”
“Om de stad te verlaten,” zei Stephania. Ze kon horen hoe vlak en dom haar eigen stem klonk.
“Het is alleen… zijn we niet in gevaar? Na alles dat er gebeurd is, na alles dat u ons liet doen… om Thanos te helpen.”
“Thanos!” Zijn naam deed haar uit haar verdoofde toestand opschrikken en ontketende een golf van woede. Stephania greep het kruidendrankje van de tafel. “Waag het niet zijn naam te noemen, dom kind! Eruit. Eruit!”
Stephania smeet de beker met het stomende brouwsel naar haar toe. Het dienstmeisje dook weg, wat haar ergerde, maar het geluid van de brekende beker compenseerde dat. De bruine vloeistof droop over de muur. Stephania negeerde het.
“Niemand mag me storen!” riep ze het meisje na. “Of ik laat je villen.”
Stephania moest alleen zijn met haar gedachten, ondanks het feit dat het zulke duistere gedachten waren dat ze zichzelf het liefst van het balkon wilde gooien om er een einde aan te maken. Thanos was weg. Na alles dat ze had gedaan, na alles waar ze voor had gewerkt, was Thanos weg. Voor hem had ze nooit in liefde gelooft; ze was ervan overtuigd geweest dat het een zwakte was die je alleen maar kwetsbaar maakte voor pijn. Maar met hem had het het risico waard geleken. Nu bleek dat ze toch gelijk had gehad. Liefde maakte het alleen maar makkelijker voor het leven om je pijn te doen.
Stephania hoorde het geluid van de deur die openging, en ze draaide zich met een ruk om, zoekend naar iets anders om te gooien.
“Ik zei dat ik niet gestoord wilde worden!” beet ze, voor ze zag wie het was.
“Dat is niet erg dankbaar,” zei Lucious terwijl hij binnenliep, “nadat ik je hier zo zorgvuldig heen heb laten escorteren om je veiligheid te waarborgen.”
Lucious was gekleed als een prins uit één of ander verhalen boek, in wit fluweel bewerkt met gouden designs en edelstenen. Hij droeg zijn dolk aan zijn riem, maar hij had zijn gouden wapenrusting en zwaard verwijdert. Zelfs zijn haar zag er schoon uit, ontdaan van alle smet uit de stad. Stephania vond dat hij er eerder uitzag als een man die klaar was om serenades onder haar raam te zingen, dan om de verdediging van de stad te organiseren.
“Geëscorteerd,” zei Stephania met een strakke glimlach. “Zo kun je het ook noemen.”
“Ik heb ervoor gezorgd dat je je veilig over de door oorlog verscheurde straten van onze stad kon begeven,” zei Lucious, “mijn mannen hebben erop toegezien dat je niet het slachtoffer werd van de rebellen, of gekidnapt werd door die moordlustige man van je. Wist je dat hij ontsnapt is?”
Stephania fronste. Wat voor spelletje speelde Lucious?
“Natuurlijk weet ik dat,” beet Stephania. Ze ging staan, want ze vond het niet prettig als Lucious zo boven haar uit torende. “Ik was erbij.”
Ze zag Lucious met spottende verbazing een wenkbrauw fronzen. “Waarom Stephania, geef je toe dat je een rol hebt gespeeld bij de ontsnapping van je echtgenoot? Want niets van het bewijs wijst daarop.”
Stephania leek hem argwanend aan. “Wat heb je gedaan?”
“Ik heb niets gedaan,” zei Lucious, die hier duidelijk veel te veel van genoot. “Sterker nog, ik ben ijverig op zoek geweest om de waarheid boven water te halen. Zeer ijverig.”
In Lucious’ geval betekende dat dat hij mensen had gemarteld. Stephania had geen bezwaar tegen wreedheid, maar ze haalde er zeker niet zoveel plezier uit als hij.
Ze zuchtte. “Hou op met spelletjes spelen, Lucious. Wat heb je gedaan?”
Lucious haalde zijn schouders op. “Ik heb erop toegezien dat de dingen verlopen zoals ik