Overwinnaar, Verliezer, Zoon . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: Over Kronen en Glorie
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781640299887
Скачать книгу
risico liep overweldigd te worden door hun aantallen. Ze sneed een hand af die naar haar graaide, dook onder klauwen door die naar haar keel maaiden. Ze voelde een hand langs haar zij schrapen en trapte de tovenaar naar achteren.

      Ze waren niet zo sterk als eerst. Ceres vermoedde dat ze meer kracht hadden verbruikt dan de bedoeling was toen ze magie naar haar hadden gegooid. Ze bleef vechten en ontwijken, wachtend op het moment dat ze stonden hoe ze hen wilde hebben.

      Ceres zag het, en ze aarzelde geen seconde. Ze had wellicht geen superieure kracht en snelheid meer, maar ze was nog altijd snel en sterk genoeg. Ze dwong één van de tovenaars op zijn knieën, gooide haar zwaarden de kuil uit en gebruikte zijn rug als een springplank. Ze zette zich af van de schouders van de volgende vijand, en sprong met alles dat ze had naar de rand van de kuil. Als ze het verkeerd berekende, had ze zojuist de enige wapens die ze had om zichzelf te beschermen weggegooid.

      Ze klapte tegen de stenen wand van de kuil aan, en haar vingers klemden zich om de rand. Ze worstelde om zichzelf omhoog te trekken. Ceres voelde iets naar haar been graaien, en schopte instinctief van zich af. Ze voelde het geraak van bot toen haar voet de schedel van een tovenaar raakte. Die duw was alles dat ze nodig had om verder omhoog te klimmen, en al snel trok Ceres zichzelf over de rand van de kuil waar ze in was gevallen.

      Ze griste haar zwaarden van de grond en ging staan, terwijl de tovenaars krijsten van woede.

      “We zullen je volgen!” beloofden ze.

      Eén van hen brulde van woede en wierp magie haar kant op. Ceres ontweek het, maar het was alsof dat het teken voor de anderen was om ook met magie te gaan smijten. Ze werd achtervolgd door vlammen en bliksem terwijl ze de ruimte uit rende. Ceres hoorde de muren achter zich kraken. Er begonnen kleine rotsen te vallen, toen grotere.

      Wanhopig rende Ceres verder. De rotsen vielen om haar heen en ketsten van de vloer af, of rolden verder. Ze wierp zichzelf naar voren. Toen ze overeind krabbelde, zag ze dat de tunnel die achter haar lag nu geblokkeerd was.

      Zou dat de voormalige tovenaars tegenhouden? Waarschijnlijk niet voor eeuwig. Als ze niet konden sterven, zouden ze er uiteindelijk wel doorheen breken. Maar dat was niet hetzelfde als haar nu opjagen. Ze was nu in ieder geval veilig.

      Ze vervolgde haar weg door de tunnels. Ze wist niet welke kant ze op moest, maar volgde instinctief de zachte gloed van het licht in de grotten. Voor zich zag Ceres de tunnel uitkomen in een bredere ruimte, waar stalactieten aan het plafond hingen. Ze hoorde het geluid van water, en tot haar verrassing zag Ceres een brede stroom door de ruimte heen lopen.

      Er bevond zich een kleine steiger waar een kleine boot aan was vastgebonden. Ceres had het vermoeden dat de boot daar al langer lag dan ze voor mogelijk kon houden, maar toch zag ze er op de één of andere manier nog sterk genoeg uit. Stroomafwaarts zag Ceres een licht dat ze niet in de rest van de tunnels had gezien, en ze wist dat ze daar heen moest. Ze klom in de boot, maakte het touw los en liet zich meevoeren door de stroming. Het water klotste tegen de zijkanten van het kleine vaartuig, en Ceres voelde de spanning in zich stijgen. In een andere situatie zou ze zich zorgen hebben gemaakt over een stroming als deze, denkend dat ze uit zou komen bij een waterkering, of erger nog, een waterval. Maar nu voelde het alsof de stroming een eigen bewustzijn had, gecreëerd om haar naar haar doel te brengen.

      De boot gleed door een tunnel die zo smal was dat Ceres de rotswanden aan weerszijden kon aanraken. Ze zag een licht voor zich, fel na het gedimde licht in de grot. De tunnel maakte plaats voor een ruimte waar geen rotsen en stenen meer waren. In een ruimte die gewoon een grot had moeten zijn, dreef Ceres ineens door een idyllisch landschap.

      Ceres herkende het werk van de Ouden onmiddellijk. Alleen zij konden zoiets creëren. De tovenaars hadden dan misschien de kracht om een illusie te creëren, maar dit voelde echt; ze kon het verse gras en de dauwdruppels zelfs ruiken. De boot botste zachtjes tegen de oever, en Ceres zag een uitgestrekt weiland voor zich liggen, gevuld met wilde bloemen waar een zoete, delicate geur vanaf kwam. Sommigen van hen leken met haar mee te bewegen terwijl ze langsliep, en Ceres voelde de scherpe doorns langs haar benen snijden.

      Daarna trokken de bloemen zich echter terug. Wat voor verdedigingen er hier ook waren, ze waren niet bedoeld om haar buiten te houden.

      Het duurde even voor het tot Ceres doordrong dat er twee vreemde dingen waren aan de plek waar ze doorheen liep. Nou ja, vreemder dan een landschap midden in een grottencomplex.

      Het eerste was de manier waarop de visioenen van het verleden gestopt waren. In de andere tunnels hadden ze in en uit het bestaan geflikkerd, en lieten ze steeds opnieuw de laatste aanval van de Ouden op de tovenaars zien. Hier leek de wereld niet vast te zitten tussen twee punten. Hier was het vredig en gefixeerd, zonder die constante verschuivingen in de tijd.

      Het tweede dat haar opviel was de koepel van licht die in het hart van het landschap oprees, een goud glinsterend contrast tegen de groene omgeving. De lichtkoepel was zo groot als een huis, of de tent van een belangrijke nomade, maar leek bijna helemaal uit energie te bestaan. Terwijl ze ernaar keek, dacht ze eerst dat de koepel een schild of een muur was, maar toen besefte Ceres dat het meer was. Het was een levende plek, een thuis.

      Het was ook de plek waar ze zou kunnen vinden wat ze zocht. Voor het eerst sinds ze het thuis van de tovenaars had betreden, durfde Ceres hoop te voelen.

      Misschien was dit de plek waar ze haar krachten terug kon vinden.

      Misschien kon ze Haylon toch nog redden.

      HOOFDSTUK DRIE

      Terwijl ze in de richting van de Bottenkust van Felldust zeilde, voelde Jeva iets dat ze nog nooit had gevoeld: de angst dat ze ging sterven.

      Het was iets nieuws voor haar. Het was niet iets waar haar mensen gewend aan waren. Het was zeker niet iets dat zij ooit had willen voelen. Het kwam waarschijnlijk neer op een soort dwaalleer, op het zien van de mogelijkheid om zich bij de wachtende doden te voegen en zich er daadwerkelijk zorgen over te maken. Haar mensen verwelkomden de dood, en zagen het zelfs als een kans om zich eindelijk met hun voorouders te verenigen. Zij vreesden het risico niet.

      Maar vrees was precies wat Jeva nu voelde, terwijl ze de kust van Felldust aan de horizon zag opdoemen. Ze vreesde dat ze naar haar voorouders gestuurd zou worden, en dat ze niet in staat zou zijn om op Haylon te helpen. Ze vroeg zich af wat er veranderd was.

      Het antwoord op die vraag was duidelijk: Thanos.

      Terwijl ze richting de kust voer en naar de zeevogels keek die zich verzamelden terwijl ze op hun volgende kans op voedsel wachtten, betrapte Jeva zichzelf erop dat ze aan hem dacht. Voor ze hem had ontmoet, was ze… wel, misschien niet hetzelfde geweest als de rest van haar mensen, want de meesten van hen voelden niet de drang om helemaal naar Port Leeward en verder af te reizen. Toch had ze het gevoel gehad dat ze hetzelfde als zij was geweest. Ze had in elk geval geen angst gevoeld.

      Wat ze nu voelde was geen angst voor zichzelf, hoewel ze heel goed wist dat haar eigen leven op het spel stond. Ze maakte zich meer zorgen over wat er zou gebeuren met de mensen die nog op Haylon waren als ze niet terug kon; met Thanos.

      Dat was ook een soort dwaalspoor. De levenden waren niet belangrijk, behalve voor het vervullen van de wensen van de doden. Als een heel eiland vol mensen stierf door toedoen van een indringer, was dat een glorieuze eer voor hen, niet iets om als een dreigende ramp te beschouwen. Het enige dat ertoe deed in het leven was het vervullen van de wensen van de doden en het bereiken van een einde dat glorieus genoeg was. Dat hadden de sprekers van de doden wel duidelijk gemaakt. Jeva had zelf ook het gefluister van de doden gehoord, toen de rook van de brandstapels omhoog was gestegen.

      Ze zeilde verder en probeerde haar gedachten te negeren. Ze voelde de golven aan het roer trekken terwijl ze haar kleine boot huiswaarts stuurde. Nu hoorde ze andere stemmen, smekend om medeleven, om de redding van Haylon, om hulp voor Thanos.

      Ze had gezien hoe hij zijn eigen leven had geriskeerd om anderen te helpen, en Jeva had er geen goede reden voor gezien. Toen ze als boegbeeld aan één van de schepen van Felldust was vastgebonden, wachtend op de zweep, was hij gekomen om haar te redden. Toen ze zij aan zij hadden gevochten,