Ze dwong zichzelf om niets van haar bezorgdheid te laten zien terwijl ze naar de vertrekken van de Weduwe liep. Ze keek niet nerveus in spiegels, en wriemelde niet onnodig met haar vingers. Angelica wist dat ze er perfect uitzag vanwege de tijd die ze elke ochtend met haar dienstmeisjes voor de spiegel doorbracht, zódat ze er perfect uitzag. Ze wriemelde niet omdat ze perfecte controle over zichzelf had. Trouwens, waar zou ze zich zorgen over moeten maken? Ze had alleen maar een afspraak met een oude vrouw. Het was niet alsof ze de schuilplaats van een schaduwkat inliep.
Angelica probeerde dat te onthouden terwijl ze de deuren van de oude vrouw naderde. Een bediende duwde ze open en kondigde haar aan.
“Milady d’Angelica!”
Ze zou zich veilig moeten voelen, maar de realiteit was dat dit de koningin van het koninkrijk was, en Sebastians moeder, en Angelica had te veel gedaan in haar leven om zeker te weten dat ze afkeuring kon vermijden. Toch liep ze naar voren, en dwong ze zichzelf om een zorgvuldig gecreëerd masker van zelfverzekerdheid te projecteren.
Ze was nog niet eerder in de privévertrekken van de Weduwe geweest. Om eerlijk te zijn waren ze wat teleurstellend, ontworpen met een soort simpele grandeur die al zeker twintig jaar uit de tijd was. Er waren te veel donkere houten panelen naar Angelica’s smaak, en hoewel er wel goud en zijde aanwezig was, kwamen de ruimtes nog altijd niet in de buurt bij de extravagantie die Angelica gekozen zou hebben.
“Had je iets meer verwacht, liefje?” vroeg de Weduwe. Ze zat bij een raam dat uitzicht bood over de tuinen, op een stoel gemaakt van donker hout en groen leer. Er stond een tafel met inlegwerk tussen haar en een andere, slechts subtiel minder hoge stoel. Ze droeg een relatief eenvoudige dagjurk zonder al te veel opsmuk, en een diadeem in plaats van een kroon. Maar er was nog altijd geen twijfel over de autoriteit van de oudere vrouw.
Angelica boog. Een gepaste buiging, niet één van de simpele bewegingen zoals die van een dienstmeid. Zelfs bij iets als dit waren de subtiele gradaties van status belangrijk. De seconden sleepten zich voort terwijl Angelica wachtte op toestemming om op te staan.
“Kom alsjeblieft zitten, Angelica,” zei de Weduwe. “Zo wil je graag genoemd worden, nietwaar?”
“Ja, uwe Majesteit.” Angelica had het vermoeden dat ze maar al te goed wist hoe ze genoemd wilde worden. Ze merkte ook op dat er geen corresponderende hint van informaliteit was bij Sebastians moeder.
Desondanks was ze plezierig genoeg. Ze bood haar een kruidenthee met frambozen aan uit een pot die duidelijk net gezet was, en serveerde Angelica een stukje vruchtencake met haar eigen zorgvuldig gehandschoende hand.
“Hoe gaat het met je vader, Angelica?” vroeg ze. “Heer Robert was altijd trouw aan mijn echtgenoot toen hij nog leefde. Is zijn ademhaling nog slecht?
“De frisse lucht op het platteland doet hem goed, uwe Majesteit,” zei Angelica. Ze dacht aan de uitgestrekte landgoederen waar ze maar wat graag uit de buurt bleef. “Hoewel hij niet zo vaak meer op jacht gaat als hij vroeger deed.”
“De jonge mannen rijden in de voorhoede van de jacht,” zei de Weduwe, “terwijl de meer verstandige zielen achterblijven en op hun eigen tempo rijden. Toen ik met jachten meeging, was het met een valk, niet met een roedel blaffende honden. Valken zijn minder roekeloos, en ze zien meer.”
“Een uitstekende keuze, uwe Majesteit,” zei Angelica.
“En je moeder, is zij nog steeds bezig met haar bloemen?” vroeg de Weduwe terwijl ze aan haar thee nipte. “Ik heb haar altijd benijd om de prijstulpen die ze kweekte.”
“Ik geloof dat ze aan een nieuwe variant werkt, uwe Majesteit.”
“Ongetwijfeld om soorten met elkaar te combineren,” zei de Weduwe peinzend, en ze zette haar kopje neer.
Angelica vroeg zich af wat hier het punt van was. Ze betwijfelde dat de machthebber van het koninkrijk haar hierheen had laten komen om de onbeduidende details van haar familie te bespreken. Als zij zou regeren, zou Angelica zeker geen aandacht hebben besteed aan dergelijke zinloze zaken. Angelica nam nauwelijks de moeite voor het doorlezen van de brieven die afkomstig waren van de landgoederen van haar ouders.
“Verveel ik je, liefje?” vroeg de Weduwe.
“Nee, natuurlijk niet, uwe Majesteit,” zei Angelica haastig. Dankzij de burgeroorlogen kon het koningshuis niet langer aristocraten gevangenzetten zonder rechtszaak, maar het was nog altijd geen goed idee om het risico te nemen hen te beledigen.
“Ik kreeg namelijk de indruk dat je mijn gezin fascinerend vond,” vervolgde de Weduwe. “In het bijzonder mijn jongste zoon.”
Angelica verstijfde, niet zeker wat ze nu moest zeggen. Ze had moeten weten dat een moeder haar interesse in Sebastian wel opgemerkt zou hebben. Was dat wat dit was? Een beleefd verzoek om hem met rust te laten?
“Ik weet niet wat u bedoelt,” antwoordde Angelica, die besloot dat ze het beste de rol van de bedeesde, jonge aristocrate kon spelen. “Prins Sebastian is natuurlijk erg knap, maar—”
“Maar je poging om hem te verdoven en hem voor jezelf te claimen ging niet zoals gepland?” vroeg de Weduwe, en nu klonk haar stem zo hard als staal. “Dacht je dat ik niet over dat kleine trucje zou horen?”
Nu begon Angelica bang te worden. De Weduwe was dan wel niet in staat zijn om haar zonder reden te laten executeren, maar executie was wel het gevolg van een aanslag op een lid van de koninklijke familie, zelfs met een rechtszaak. Misschien vooral met een rechtszaak, omdat er ongetwijfeld mensen zouden zijn die een voorbeeld wilden stellen voor anderen, of haar uit de weg wilden ruimen, of wraak wilden nemen op haar familie.
“Uwe Majesteit—” begon Angelica, maar de Weduwe onderbrak haar door haar vinger op te steken. In plaats van te spreken nam ze echter de tijd om haar kopje leeg te drinken, dat ze vervolgens in het haardvuur smeet. Het porselein brak met een geluid dat Angelica aan brekende botten deed denken.
“Een aanslag op mijn zoon is verraad,” zei de Weduwe. “Een poging om mij te manipuleren, en mijn zoon tot een huwelijk te dwingen, is verraad. Verraad dat volgens de traditie wordt bestraft met het Masker van Lood.”
Angelica’s maag trok zich samen bij de gedachte. Het was een afschuwelijke strafmaatregel van vroeger, één die ze nog nooit uitgevoerd had gezien. Men zei dat mensen al zelfmoord pleegden bij de gedachte eraan.
“Heb je erover gehoord?” vroeg de Weduwe. “De verrader krijgt een metalen masker op, waar gesmolten lood in wordt gegoten. Een afschuwelijke dood, maar doodsangst kan zo zijn voordelen hebben. En het zorgt er natuurlijk voor dat er een afgietsel van het gezicht kan worden genomen, om als herinnering aan de anderen te tonen.”
Ze pakte iets dat naast haar stoel lag. Het zag eruit als één van de vele maskers van de Gemaskerde Godin, die door het hele hof hingen. Deze had echter de indruk van een gezicht. Een doodsbang, gekweld gezicht.
“Allan van Courcer besloot tegen de kroon in opstand te komen,” zei de Weduwe. “We hebben de meeste van zijn mannen gewoon opgehangen, maar van hem hebben we een voorbeeld gemaakt. Ik kan me het geschreeuw nog goed herinneren. Het is grappig hoe die dingen blijven hangen.”
Angelica liet zich bijna hopeloos van haar stoel op haar knieën zakken, en keek naar de vrouw op.
“Alstublieft, uwe Majesteit,” smeekte ze, want op dat moment leek smeken haar enige optie. “Alstublieft, ik zal alles doen.”
“Alles?” zei de Weduwe. “Alles is een groot woord. Wat als ik wilde dat je de grond van je familie aan me schenkt, of als spion aan de slag gaat in het Nieuwe Leger dat uit de continentale oorlogen lijkt te ontstaan? Wat als ik besluit dat je je straf in één van de Verre Koloniën moet uitzitten?”
Angelica keek naar dat angstaanjagende dodenmasker, en wist dat er maar één antwoord op die vraag was.
“Alles, uwe Majesteit. Maar alstublieft, niet dat.”
Ze haatte het om zo te zijn. Ze behoorde tot de