Er kwam geen antwoord, behalve het gestage gefluit van de gevlochten lederen strengen en de klappen tegen haar bebloede rug. De gemaskerde non sloeg haar met een schijnbaar onuitputtelijke kracht, ver voorbij het punt waar Sophia’s benen haar konden dragen, en voorbij het punt waar ze nog de kracht had om te schreeuwen.
Ergens moest ze bewusteloos zijn geraakt, maar dat maakte geen verschil. Zelfs Sophia’s nachtmerries zaten vol geweld, en kwamen met oude herinneringen aan een brandend huis en mannen waar ze voor moest vluchten. Toen ze weer bijkwam waren ze klaar, en was iedereen weg.
Nog steeds vastgebonden aan de paal begon Sophia te huilen, terwijl de regen het bloed van haar rug spoelde. Het zou makkelijk te geloven zijn dat het niet erger kon worden, maar dat kon het wel.
Het kon nog zoveel erger.
En morgen zou dat ook gebeuren.
HOOFDSTUK TWEE
Kate stond boven Ashton en keek toe hoe de stad brandde. Ze had gedacht dat ze blij zou zijn, maar dit was niet alleen maar het Huis der Onbekenden, of de plekken waar de havenwerkers hun binnenschepen hadden aangemeerd.
Dit was alles.
Hout en riet vatten vlam, en Kate kon de doodsangsten van de mensen in de brede cirkel van huizen voelen. Het kabaal van kanonnen overstemde het geschreeuw van de stervenden, en Kate zag grote delen van gebouwen vallen alsof ze van papier waren gemaakt. Ze hoorde donderbussen, en er zeilden zoveel pijlen door de lucht dat ze de hemel niet eens meer kon zien. Ze vielen, en Kate liep door de regen van pijlen met de vreemde, gedetacheerde kalmte die je alleen maar in dromen kon voelen.
Nee, geen droom. Dit was meer dan een droom.
Wat voor krachten er ook in Siobhans fontein zaten, ze stroomden nu door Kate heen, en ze zag overal om haar heen de dood. Paarden renden door de straten terwijl hun ruiters om zich heen sloegen met sabels en zwaarden. Geschreeuw rees op, tot het de stad leek te vullen zoals de vlammen dat deden. Zelfs de rivier leek nu in brand te staan, maar toen Kate beter keek, zag ze dat het de binnenschepen waren waar de vlammen oversloegen, terwijl de bemanningsleden vochten om ervan af te komen. Kate was op een binnenschip geweest, en ze kon wel raden naar hoe angstaanjagend die vlammen moesten zijn.
Er renden figuren door de straten, en het was makkelijk om het verschil te zien tussen de in paniek geraakte inwoners van de stad en de figuren in okerkleurige uniformen die op hen inhakten met hun zwaarden. Kate had nog nooit de plundering van een stad meegemaakt, maar dit was afschuwelijk. Het was geweld om het geweld, en het leek er niet op dat er snel een einde aan zou komen.
De rijen met vluchtelingen liepen nu tot ver buiten de stad. Ze hadden de bezittingen die ze konden dragen gepakt en hadden Ashton verlaten. Zouden ze asiel zoeken in de Ridings of verder gaan, naar steden als Treford of Barriston?
Toen zag Kate de ruiters op hen afstormen, en ze wist dat de vluchtelingen niet ver zouden komen. Achter hen waren alleen maar vlammen, dus ze konden geen kant op. Hoe zou het zijn om zo gegrepen te worden?
Maar dat wist ze toch al, of niet?
Het beeld veranderde, en nu wist Kate dat ze niet langer keek naar iets dat kon gebeuren, maar iets dat al was gebeurd. Ze kende deze droom, omdat het een droom was die ze al te vaak had gehad. Ze was in een oud huis, een groot huis, en er naderde gevaar.
Maar deze keer was er iets anders. Er waren mensen, en Kate keek van zo laag naar hen op dat ze wist dat ze heel klein moest zijn. Er was een man die er bezorgd maar sterk uitzag, gekleed in het haastig aangetrokken fluwelen gewaad van een adellijke. Zijn krullende zwarte pruik had hij niet opgedaan in zijn haast, en zijn korte grijze haar was zichtbaar. De vrouw die bij hem was zag er prachtig maar verfomfaaid uit, alsof ze er normaal gesproken een uur over deed om zich aan te kleden met de hulp van haar dienstmeisjes, en het nu in enkele minuten had gedaan. Ze zag er aardig uit, en Kate strekte haar handen naar haar uit. Ze begreep niet waarom de vrouw haar niet wilde optillen, terwijl dat was wat ze altijd deed.
“We hebben geen tijd,” zei de man. “En als we allemaal proberen weg te komen, zullen ze ons gewoon volgen. We moeten afzonderlijk gaan.”
“Maar de kinderen—” begon de vrouw. Kate wist zonder dat iemand het haar verteld had dat dit haar moeder was.
“Ze zijn veiliger als ze niet bij ons zijn,” zei haar vader. Hij wendde zich tot een bediende, en Kate herkende haar kindermeisje. “Je moet hen hier vandaan halen, Anora. Breng ze ergens heen waar het veilig is, waar niemand hen kent. We zullen ze vinden als deze waanzin voorbij is.”
Toen zag Kate Sophia. Ze zag er veel te jong uit, maar ook klaar om in discussie te gaan. Kate kende die blik maar al te goed.
“Nee,” zei hun moeder. “Jullie moeten gaan, jullie allebei. Er is geen tijd. Rennen, mijn lievelingen.” Er klonk een klap ergens in het huis. “Rennen.”
Kate rende, haar hand stevig in die van Sophia. Ze hoorde nog een klap, maar ze keek niet achterom. Ze bleef rennen door de gangpaden, en stopte alleen om zich te verbergen wanneer er figuren door de schaduwen bewogen. Ze renden tot ze open ramen vonden en klommen het huis uit, de duisternis in…
Kate knipperde met haar ogen en kwam weer tot zichzelf. Het ochtendlicht leek veel te fel, de glinstering duizelingwekkend. Ze probeerde de droom weer te grijpen toen ze ontwaakte, probeerde te zien wat er daarna gebeurde, maar ze kon er geen grip meer op krijgen. Kate kreunde, want ze wist dat het laatste gedeelte geen droom was geweest. Het was een herinnering, een herinnering die Kate liever wilde zien dan wat dan ook.
Toch had ze nu de gezichten van haar ouders in haar hoofd. Ze hield ze daar vast en dwong zichzelf om ze niet te vergeten. Langzaam ging ze rechtop zitten, en haar hoofd tolde van alles wat ze had gezien.
“Je moet het rustig aan doen,” zei Siobhan. “Het water van de fontein kan nawerkingen hebben.”
Ze zat op de rand van de fontein, die er nu weer geruïneerd uitzag, niet mooi en nieuw zoals hij was geweest toen Siobhan er water had uitgehaald voor Kate om te drinken. Ze zag er precies zo uit als de nacht ervoor. Zelfs de bloemen die met haar haren vervlochten waren leken onaangeraakt, alsof ze de hele tijd niet had bewogen. Ze bekeek Kate met een uitdrukking die niets zei over wat ze dacht, en de muren om haar geest heen betekende dat zelfs Kate haar niet kon peilen.
Kate probeerde op te staan, ze wilde zich niet door deze vrouw laten commanderen. Het bos om haar heen begon te draaien, en Kate zag een waas van kleuren om de randen van de bomen, takken en stenen heen. Kate wankelde, en ze moest haar hand op een gebroken zuil leggen om zichzelf staande te houden.
“Als mijn leerling moet je naar me leren luisteren,” zei Siobhan. “Je kunt niet verwachten dat je zomaar op kunt staan na zoveel veranderingen in je lichaam.”
Kate knarste met haar tanden en wachtte tot de duizeligheid wegtrok. Het duurde niet lang. Afgaande op haar uitdrukking was zelfs Siobhan verrast toen Kate bij de zuil weg stapte.
“Niet slecht,” zei ze. “Je past je sneller aan dan ik gedacht had. Hoe voel je je?”
Kate schudde haar hoofd. “Ik weet het niet.”
“Dan moet je de tijd nemen om na te denken,” snauwde Siobhan enigszins geïrriteerd. “Ik wil een studente die nadenkt over de wereld, in plaats van dat ze er alleen op reageert. Ik denk dat jij zo bent. Wil je me het tegendeel bewijzen?”
Kate schudde haar hoofd weer. “Ik word… de wereld lijkt anders als ik om me heen kijk.”
“Je begint het te zien zoals het is, met de stromingen van het leven,” zei Siobhan. “Je raakt er wel aan gewend. Probeer eens te bewegen.”
Kate nam nog een wankelende stap, en toen nog één.
“Je kunt wel beter dan dat,” zei Siobhan. “Rennen!”
Dat was iets te veel gevraagd voor Kate, en ze vroeg zich af hoeveel Siobhan van haar dromen had gezien. Ze had gezegd dat zij en Kate niet hetzelfde waren, maar als de vrouw