Ze besloot het te laten gaan. Ze had nu geen hongersteken, en ze zou die weg wel betreden wanneer het erop aankwam. Ze hoopte dat hij dan aan haar zijde stond.
Daarnaast vond ze het stiekem allemaal maar niks: voeden, vampiers of zwaarden, of wat er dan ook mee te maken had. Wat ze echt wilde weten, was meer over hém. Of liever: hoe hij over haar dacht. Er waren zo veel vragen die ze hem wilde stellen. Waarom zette je alles op het spel voor mij? Ging het alleen om het zwaard vinden? Of was er nog wat anders? Als je eenmaal je zwaard vindt, blijf je dan bij mij? Zou je de regels over relaties met mensen voor mij verbreken?
Maar ze was bang.
In plaats daarvan zei ze dus: “Ik hoop dat we je zwaard vinden.”
Stom, dacht ze. Is dat het beste dat je kunt? Kun je nou nooit eens de moed bijeenschrapen om te zeggen wat je denkt?
Maar zijn energie was te intens, en als ze bij hem in de buurt was, was het moeilijk voor haar om helder te denken.
“Ik hoop het ook,” antwoordde hij. “Het is geen gewoon wapen. Het wordt al eeuwenlang begeerd door onze soort. Er wordt gezegd dat het het allerbeste Turkse zwaard is dat ooit is gemaakt, van een metaal dat alle vampiers kan doden. Daarmee zouden we onoverwinnelijk zijn. Zonder, echter…”
Hij zweed, blijkbaar bang om de gevolgen uit te spreken.
Caitlin wilde dat Sam hier was, wilde dat hij hen kon helpen zoeken naar haar vader. Ze keek weer rond door de schuur. Ze zag geen recente tekenen dat hij hier geweest was. Ze wenste opnieuw dat ze haar telefoon niet onderweg kwijt was geraakt. Dat zou de zaken zo veel makkelijker hebben gemaakt.
“Sam sliep hier altijd,” zei ze. “Ik wist zeker dat hij hier zou zijn. Maar ik weet dat hij naar dit dorp terug zou keren – heel erg zeker. Hij zou nergens anders heen gaan. Morgen gaan we naar school, en praat ik met mijn vrienden. Ik zal hem vinden.”
Caleb knikte. “Je denkt dat hij weet wie jullie vader is?” vroeg hij.
“Ik…weet het niet,” antwoordde ze. “Maar ik weet dat hij een stuk meer over hem weet dan ik. Hij heeft altijd al geprobeerd hem te vinden. Als er iemand wat weet, is hij het wel.”
Caitlin dacht terug en herinnerde zich al die keren met Sam, hoe hij altijd zocht, haar nieuwe aanwijzingen liet zien en nooit teleurgesteld werd. Zijn verlangen om hun vader te zien was overweldigend, als iets levends in zijn binnenste. Zij voelde het ook wel, maar niet zo sterk als hij. Om meerdere redenen was zijn teleurstelling moeilijker aan te zien.
Caitlin dacht aan hun slechte jeugd, aan alles dat ze hadden gemist, en werd plotseling overmand door emotie. Een traan welde op in haar ooghoek, en ze veegde hem snel en beschaamd weg, en hoopte dat Caleb het niet had gezien.
Maar dat had hij wel. Hij keek op en bekeek haar aandachtig.
Hij stond langzaam op en ging naast haar zitten. Hij was zo dichtbij dat ze zijn energie kon voelen. Het was intens en haar hart begon te bonzen.
Hij haalde zachtjes een vinger door haar haren om het uit haar gezicht te halen. Toen liet hij hem langs haar ooghoek glijden, en toen langs haar wang.
Ze hield haar gezicht omlaag en staarde naar de vloer, bang om zijn blik te kruisen. Ze voelde hoe hij haar bestudeerde.
“Maak je geen zorgen,” zei hij met zijn zachte, diepe stem die haar compleet op haar gemak stelde. “We zullen je vader vinden. En dat zullen we samen doen.”
Maar dat was niet waar ze zich zorgen over maakte. Ze maakte zich zorgen over hem, Caleb. Zorgen over wanneer hij haar zou verlaten.
Ze vroeg zich af of hij haar zou kussen als ze haar gezicht naar hem wendde. Ze wilde dolgraag de aanraking van zijn lippen voelen.
Maar ze was bang om haar hoofd te draaien.
Het voelde alsof ze pas uren later de moed bijeen had geschraapt om haar hoofd bij te draaien.
Maar hij had zijn gezicht al afgewend. Hij leunde licht achterover tegen het hooi, ogen gesloten, slapend met een lichte glimlach op zijn gezicht dat verlicht werd door het haardvuur.
Ze kroop dichter tegen hem aan en leunde achterover, en legde haar hoofd op enkele centimeters van zijn schouder. Ze raakten elkaar bijna.
En bijna was genoeg voor haar.
TWEE
Caitlin deed de deur van de schuur zachtjes dicht en tuurde naar de met sneeuw bedekte wereld. Wit zonlicht kaatste overal vanaf. Ze bracht haar handen naar haar ogen, en voelde een pijn die ze niet eerder zo erg had ervaren: haar ogen barstten bijna uit elkaar.
Caleb kwam vanuit de hut naast haar staan, terwijl hij een dunne, doorzichtige stof om zijn armen en nek wikkelde. Het leek haast op huishoudfolie, maar het leek in zijn huid op te lossen zodra hij het erop deed. Ze kon niet eens zien of het er nog zat.
“Wat is dat?”
“Huidwikkels,” zei hij, omlaag kijkend terwijl hij het telkens opnieuw zorgvuldig om zijn arm en schouders wikkelde. “Dat zorgt ervoor dat we in het zonlicht kunnen lopen. Anders zou onze huid verbranden.” Hij keek naar haar. “Jij hebt het niet nodig—nog niet.”
“Hoe weet je dat?” vroeg ze.
“Geloof me,” zei hij grijnzend. “Dat zou je weten.”
Hij reikte in zijn broekzak en haalde er een klein flesje oogdruppels uit, leunde achterover en deed een paar druppels in allebei zijn ogen. Hij draaide zich om en keek naar haar.
Het moest duidelijk zichtbaar zijn dat haar ogen pijn deden, want hij plaatste zachtjes zijn hand op haar voorhoofd. “Doe je hoofd naar achteren,” zei hij.
Dat deed ze.
“Open je ogen,” zei hij.
Toen ze dat deed, deed hij een druppel in haar beide ogen.
Het prikte idioot veel, en ze deed haar ogen dicht en liet haar hoofd zakken.
“Au,” zei ze terwijl ze in haar ogen wreef. “Als je boos op me bent, zeg dat dan gewoon.”
Hij grijnsde. “Sorry. In het begin brandt het, maar je zult eraan wennen. Je overgevoeligheid zal binnen een paar seconden verdwijnen.”
Ze knipperde en wreef in haar ogen. Uiteindelijk keek ze op en voelden haar ogen weer geweldig. Hij had gelijk: alle pijn was weggegaan.
“De meeste vampiers gaan nog steeds niet naar buiten bij daglicht als het niet hoeft. We zijn overdag allemaal zwakker. Maar soms moet het gewoon.”
Hij keek haar aan.
“Die school van jou,” zei hij. “Is die ver weg?”
“Maar een korte wandeling,” zei ze, en ze nam zijn arm en leidde hem door de besneeuwde tuin. “Oakville high. Dat was mijn school, tot een paar weken geleden. Een van mijn vrienden móét weten waar hij is.”
*
Oakville High zag er nog precies zo uit als Caitlin zich herinnerde. Het was onwerkelijk om hier terug te zijn. Ze keek omhoog en het voelde alsof ze alleen maar een korte vakantie had genomen, en dat ze nu weer haar normale leven oppakte. Ze liet zichzelf zelfs eventjes geloven, maar een paar seconden, dat de gebeurtenissen van de afgelopen paar weken allemaal een rare droom waren geweest. Het voelde goed.
Maar toen ze omkeek en Caleb naast zich zag staan, wist ze dat er helemaal niets normaal was. Als er iets nog onwerkelijker was dan hier terugkeren, was het wel terugkeren met Caleb aan haar zijde. Ze zou haar oude school betreden met deze beeldschone man aan haar zijde, meer dan een meter tachtig, met brede schouders, geheel gekleed in zwart, de hoge kraag van zijn lange leren jas rond zijn nek die onder zijn halflange haar door liep… Hij zag eruit alsof hij zo van de kaft van een populair tienertijdschrift was gekomen.
Caitlin stelde zich voor hoe de andere meisjes zouden reageren wanneer ze haar met hem zagen lopen. Ze was nooit