Een Zoektocht Van Helden . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Tovenaarsring
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781632910110
Скачать книгу
zijn uren geleden al gearriveerd, met het Koninklijk transport. Als je niet uitgenodigd bent, kun je niet naar binnen.”

      “Maar u begrijpt het niet. Ik moet—”

      De wachter greep Thor bij zijn shirt.

      “Jij bent degene die het niet begrijpt, jij brutale kleine jongen. Hoe durf je hier te komen en te proberen naar binnen te komen? Ga nu—voor ik je vastketen.”

      Hij gaf Thor een duw, en hij struikelde enkele meters naar achteren.

      Thor voelde een steek zijn borst waar de hand van de wachter hem had geraakt—maar wat nog meer pijn deed, was de afwijzing. Hij was verontwaardigd. Hij was niet helemaal hierheen gekomen om door een wachter weggestuurd te worden, zonder zelfs maar gezien te worden. Hij was vastbesloten om binnen te komen.

      De wachter draaide zich weer naar zijn mannen, en Thor liep langzaam weg, om het circulaire gebouw heen. Hij had een plan. Hij liep tot hij uit het zicht was, en begon langs de muren te joggen. Hij verzekerde zichzelf ervan dat de wachters hem niet zagen, en voerde het tempo op. Toen hij halverwege rond het gebouw was, ontdekte hij een andere doorgang de arena in: boven in de stenen muur zaten enkele gewelfde openingen, geblokkeerd door ijzeren tralies. Eén van de openingen had geen tralies. Hij hoorde weer gebrul, hees zichzelf op aan de rand, en keek.

      Zijn hartslag versnelde. Daar, midden in op het gigantische, circulaire trainingsveld, stonden tientallen rekruten op een rij—inclusief zijn broers. Tegenover hen stonden een stuk of tien van de Zilveren. De mannen van de Koning liepen tussen hen door.

      Een andere groep rekruten stond aan de zijkant, en wierp speren naar een doelwit in de verte, onder het toeziend oog van een soldaat. Eén van hen miste.

      De verontwaardiging brandde in zijn aderen. Hij had die doelwitten kunnen raken; hij was net zo goed als zij. Hij was alleen wat jonger, een beetje kleiner, maar het was niet eerlijk dat hij buitengesloten werd.

      Plotseling voelde Thor een hand op zijn rug. Hij voelde hoe hij naar achteren getrokken werd en door de lucht vloog. Hij kwam met een harde klap op de grond terecht.

      Hij keek op en zag de wachter van de poort, die spottend op hem neerkeek.

      “Wat heb ik je gezegd, jongen?”

      Voordat hij kon reageren, gaf de wachter Thor een harde schop. Thor voelde een scherpe pijn in zijn ribben, en de wachter bereidde zich voor om hem nogmaals te schoppen.

      Deze keer wist Thor de voet van de wachter midden in de lucht vast te grijpen; hij trok eraan, bracht de wachter uit balans, en hij viel.

      Thor sprong snel overeind. Ook de wachter krabbelde overeind. Thor staarde hem aan, geschokt door wat hij zojuist had gedaan. De wachter keek hem dreigend aan.

      “Ik zal je niet alleen in de boeien slaan,” siste de wachter, “maar ik zal je straffen. Niemand raakt een wachter van de Koning aan! Vergeet de Krijgsmacht maar—nu zul je wegrotten in de kerker! Je hebt geluk als iemand ooit nog een glimp van je opvangt!”

      De wachter haalde een ketting met een boei tevoorschijn. Met een wraakzuchtige blik liep hij op Thor af.

      Thor’s gedachten gingen als een wervelwind tekeer. Hij kon het niet toelaten om vastgeketend te worden—maar hij wilde ook geen lid van de Koninklijke Garde pijn doen. Hij moest iets bedenken—en snel.

      Hij herinnerde zich zijn slinger. Zijn reflexen namen de overhand terwijl hij hem vastpakte, een steen plaatste, richtte, en losliet.

      De steen vloog door de lucht en stootte de boeien uit de greep van de verbijsterde wachter; hij raakte ook zijn vingers. De wachter trok terug en schudde zijn hand heen en weer, schreeuwend van de pijn, terwijl de boeien op de grond kletterden.

      De wachter wierp Thor een hatelijke blik toe. Met een herkenbaar, metalen gerinkel trok hij zijn zwaard tevoorschijn.

      “Dat was je laatste fout,” dreigde hij, en hij viel aan.

      Thor had geen keus: deze man zou hem niet met rust laten. Hij legde een andere steen in zijn slinger en wierp. Hij mikte doelbewust: hij wilde de wachter niet doden, maar hij moest hem stoppen. Dus in plaats van te mikken op zijn hart, neus, ogen of hoofd, mikte Thor op de enige plaats waarvan hij wist dat de steen hem zou stoppen, maar niet doden.

      Tussen de benen van de wachter.

      Hij liet de steen vliegen—niet op volle kracht, maar hard genoeg om de man op zijn knieën te brengen.

      Het was een perfecte worp.

      De wachter viel voorover, liet zijn zwaard vallen, en greep zijn kruis terwijl hij op de grond ineen zakte.

      “Hier zal je voor hangen!” gromde hij tussen zijn schreeuwen van pijn door. “Wachters! Wachters!”

      Thor keek op en zag in de verte meerdere van de wachters van de Koning op hem afkomen. Het was nu of nooit.

      Zonder nog een moment te verspillen, sprintte hij naar de rand van het raam. Hij zou erdoor heen moeten springen, de arena in, en zichzelf bekend maken. En hij zou iedereen bevechten die hem in de weg stond.

      HOOFDSTUK VIJF

      MacGil zat in de bovenste hal van zijn kasteel, zijn intieme vergaderzaal, die hij gebruikte voor persoonlijke zaken. Hij zat op zijn intieme, uit hout gesneden troon, en keek uit over vier van zijn kinderen die voor hem stonden. Daar was zijn oudste zoon, Kendrick, met zijn vijfentwintig jaar een goede krijger en een echte heer. Hij, van al zijn kinderen, was degene die het meest op MacGil leek—wat ironisch was, omdat hij een bastaard was, MacGil’s enige kind van een andere vrouw, een vrouw die hij allang vergeten was. MacGil had Kendrick, ondanks de aanvankelijke protesten van zijn Koningin, met zijn andere kinderen opgevoed, onder de voorwaarde dat hij nooit de troon zou bestijgen. Dat deed MacGil nu pijn, want Kendrick was de beste man die hij kende, een zoon die hij met trots zou kronen. Er was geen betere erfgenaam in het koninkrijk dan hij.

      Naast hem, in schril contrast, stond zijn tweedegeboren zoon—nochtans zijn eerstgeboren rechtmatige zoon—Gareth. Drieëntwintig, dun, met holle wangen en grote onstuimige ogen. Wat zijn karakter betreft kon hij niet meer verschillen van zijn oudere broer. Gareth’s karakter was alles dat Kendrick niet was: waar zijn broer oprecht was, verborg Gareth zijn ware gedachten; waar zijn broer trots en nobel was, was Gareth oneerlijk en bedrieglijk. Het deed MacGil pijn dat hij zijn eigen zoon niet mocht, en hij besloot dat zijn karakter voorbestemd was: beramend, hongerig naar macht, en ambitieus in elke verkeerde zin van het woord. Gareth had tevens, zo wist MacGil, geen liefde voor vrouwen, en vele mannelijke minnaars. Andere koningen hadden zo’n zoon verdreven, maar MacGil was onbevangen, en voor hem was dit geen reden om niet van hem te houden. Hij veroordeelde hem er niet om. Waar hij hem wel om veroordeelde was zijn kwaadaardige, beramende karakter, en dat was iets dat hij niet door de vingers kon zien.

      Naast Gareth stond MacGil’s tweedegeboren dochter, Gwendolyn. Ze had net haar zestiende levensjaar bereikt, en ze was het mooiste meisje dat hij ooit had mogen aanschouwen—en haar karakter overtrof zelfs haar schoonheid: ze was welwillend, gul, eerlijk—de beste jonge vrouw die hij ooit had gekend. Wat dat betreft leek ze erg op Kendrick. Ze keek MacGil aan met een dochters liefde voor haar vader, en hij kon in iedere blik haar trouw voelen. Hij was zelfs nog trotser op haar dan op zijn zoons.

      Naast Gwendolyn stond MacGil’s jongste zoon, Reece, een trotse en levendige jonge knaap die, op veertienjarige leeftijd, net een man begon te worden. MacGil had met veel plezier zijn initiatie bij de Krijgsmacht aanschouwd, en kon al zien wat voor man hij zou worden. Op een dag, daar twijfelde MacGil niet aan, zou Reece zijn beste zoon zijn, en een goede heerser. Maar die dag was niet vandaag. Hij was nog te jong, en hij had nog te veel te leren.

      MacGil had gemengde gevoelens terwijl hij zijn vier kinderen aanschouwde, zijn drie zoons en dochter, die voor hem stonden. Hij voelde trots gemengd met teleurstelling. Hij voelde ook woede en frustratie, want twee van zijn kinderen waren er niet bij. De oudste, zijn dochter Luanda, was zich uiteraard aan het voorbereiden op haar eigen huwelijk, en aangezien zij werd uitgehuwelijkt aan een ander koninkrijk, had zij er geen belang in om deel te nemen in deze discussie over