“SJALEN!” beval een stem.
Kendrick zag Ludvig, de oudste van de tweeling van de Koning, een lange witte doek pakken en het over zijn gezicht wikkelen. Eén voor één volgden de andere soldaten zijn voorbeeld.
Naast Kendrick kwam de soldaat die zichzelf als Naten geïntroduceerd had, een man waar Kendrick meteen een hekel aan had, rijden. Hij was opstandig tegen Kendrick’s toegewezen leiding en hij was oneerbiedig.
Naten grijnsde naar Kendrick en zijn mannen terwijl hij dichterbij kwam rijden.
“Je denkt dat je deze missie leidt,” zei hij, “alleen maar omdat de Koning jou toegewezen heeft. Maar je weet niet eens genoeg om je mannen tegen de Zandmuur te bedekken.”
Kendrick staarde naar de man terug, zag in zijn ogen dat hij een onuitgelokte haat voor hem had. Eerst dacht Kendrick dat hij zich gewoon door hem bedreigd voelde, een buitenstaander – maar nu zag hij dat het alleen maar een man was die het fijn vond om te haten.
“Geef hem de sjalen!” riep Koldo ongeduldig naar Naten.
Nadat er nog meer tijd voorbij was gegaan en de zandmuur nog dichterbij was gekomen, het zand ging tekeer, reikte Naten eindelijk naar beneden en gooide de zak met sjalen naar Kendrick. Het raakte hem ruw tegen de borst terwijl hij reed.
“Deel dit aan je mannen uit,” zei hij, “of eindig uiteengesneden door de muur. Het is jouw keuze – het maakt mij niet echt veel uit.”
Naten reed weg, zwenkte naar zijn mannen terug en Kendrick deelde vlug de sjalen aan zijn mannen uit. Hij kwam naast ze rijden en gaf ze aan hen. Toen wikkelde Kendrick zijn eigen sjaal over zijn hoofd en gezicht, net als de anderen van de Bergrug deden. Hij wikkelde het een aantal keer om zijn hoofd, totdat hij zich zeker voelde maar nog steeds kon ademen. Hij kon er nauwelijks doorheen kijken, de wereld was onduidelijk en wazig in het licht.
Kendrick zette zichzelf schrap terwijl ze dichterbij kwamen en het geluid van het woelend zand oorverdovend werd. Ze waren er vijftig meter vandaan en de lucht was gevuld met het geluid van het zand wat van hun uitrusting afkaatste. Een tel later voelde hij het.
Kendrick dook de Zandmuur in en het was alsof hij zich in een kolkende oceaan van zand onderdompelde. Het geluid was zo hard dat hij niet eens het kloppen van zijn eigen hart in zijn oren kon horen, terwijl het zand iedere centimeter van zijn lichaam omhelsde, vechtend om erin te komen, om hem uit elkaar te scheuren. Het kolkende zand was zo intens dat hij Brandt of Atme niet kon zien, die net een paar meter van hem vandaan waren.
“DOORRIJDEN!” riep Kendrick naar zijn mannen. Hij vroeg zich af of ze hem wel konden horen en hij stelde zichzelf net zo gerust. De paarden hinnikten als gekken, vertraagden, gedroegen zich raar en Kendrick zag dat het zand in hun ogen kwam. Hij schopte harder en bad dat zijn paard niet ter plekke zou stoppen.
Kendrick bleef doorgaan, hij dacht dat het nooit zou eindigen – en toen kwamen ze er eindelijk uit. Hij kwam er aan de andere kant uit met zijn mannen naast hem, terug in de Grote Woestenij. Een open lucht en leegte begroette hem aan de andere kant. De Zandmuur werd langzaam rustiger terwijl ze verder reden. En toen de kalmte was teruggekeerd merkte Kendrick dat de mannen van de Bergrug hem en zijn mannen verbaasd aankeken.
“Niet gedacht dat we het zouden overleven?” vroeg Kendrick aan Naten terwijl hij terug staarde.
Naten haalde zijn schouders op.
“Het maakt mij niets uit,” zei hij en reed met zijn mannen weg.
Kendrick wisselde een blik met Brandt en Atme uit terwijl ze allemaal hun vraagtekens hadden over deze mannen van de Bergrug. Kendrick had het vermoeden dat het een lange en moeilijke weg zou zijn om hun vertrouwen te winnen. Ten slotte waren hij en zijn mannen buitenstaanders. Zij waren degenen die dit spoor gemaakt hadden en de moeilijkheden voor hun hadden veroorzaakt.
“Recht vooruit!” riep Koldo.
Kendrick keek en zag in de woestijn het spoor wat dankzij hem en de anderen van de Ring was overgebleven. Hij zag hun voetsporen, nu in het zand gehard, de horizon in verdwijnen.
Koldo stopte waar ze geëindigd waren. Hij wachtte even, net als de anderen, hun paarden hijgden. Ze keken allemaal naar beneden en bestudeerden ze.
“Ik had verwacht dat de woestijn ze weg zou vagen,” zei Kendrick verrast.
Naten grijnsde naar hem.
“Deze woestijn vaagt niets weg. Het regent nooit – en het onthoudt alles. Deze afdrukken van jullie zou ze zo naar ons toe brengen – en zou tot de ondergang van de Bergrug leiden.”
“Hou ermee op hem op te jutten,” zei Koldo duister tegen Naten, zijn stem vol met gezag.
Ze draaiden zich om en zagen hem dichtbij staan, Kendrick voelde zich dankbaar jegens hem.
“Waarom zou ik?” antwoordde Naten. “Deze mensen hebben dit probleem veroorzaakt. Ik kon nu veilig in de Bergrug zijn.”
“Ga zo door,” zei Koldo, “en ik stuur je nu meteen naar huis. Je wordt van deze missie gehaald en zal aan de Koning uitleg moeten geven waarom je deze toegewezen aanvoerder minachtend hebt behandeld.”
Naten, eindelijk nederig, keek naar beneden en reed naar de andere kant van de groep toe.
Koldo keek naar Kendrick en knikte naar hem met respect, de ene aanvoerder tegen de andere.
“Ik verontschuldig me voor weerstand van mijn mannen,” zei hij. “Zoals je weet, kan een aanvoerder niet altijd voor al zijn mannen spreken.”
Kendrick knikte respectvol terug en had nu nog meer bewondering voor Koldo.
“Is dit het spoor van jouw mensen?” vroeg Koldo en keek naar beneden.
Kendrick knikte.
“Zo te zien wel.”
Koldo zuchtte, draaide zich om en volgde het.
“We zullen het tot het einde volgen,” zei hij. “Zodra we het einde bereiken, zullen we terugkeren en het uitwissen.”
Kendrick was in de war.
“Maar laten we zelf geen spoor achter als we terug gaan?”
Koldo gebaarde en Kendrick volgde zijn blik. Hij zag verschillende apparaten die er als harken uitzagen achterop de paarden vastgezet.
“Vegers,” legde Ludvig uit die naast Koldo kwam. “Zij zullen ons spoor uitwissen terwijl we rijden.”
Koldo glimlachte.
“Dit heeft de Bergrug eeuwenlang onzichtbaar voor onze vijanden gehouden.”
Kendrick bewonderde de vindingrijke apparaten. Toen klonk er een kreet terwijl de mannen hun paarden aanspoorden, zich omkeerden en het spoor volgden. Ze galoppeerden door de woestijn, terug de Woestenij in, richting de horizon van leegte. Ondanks zichzelf, keek Kendrick achterom en wierp een laatste blik op de Zandmuur. En voor de een of andere reden werd hij overspoeld door het gevoel dat hij nooit, nooit, meer zou terugkeren.
HOOFDSTUK VIER
Erec stond aan de boeg van het schip, samen met Alistair en Strom en hij keek zorgelijk naar de nauwer wordende rivier. Vlak achter hem was zijn kleine vloot, het alles wat over was van wat van de Zuidelijke Eilanden was gevaren. Ze kronkelden op deze eindeloze rivier, steeds maar dieper in het hart van het Keizerrijk. Op sommige punten was de rivier zo breed als een oceaan, konden ze de oevers niet zien en het water was helder; maar nu zag Erec dat het aan de horizon smaller werd. Ze kwamen bij een knelpunt van misschien maar twintig meter breed en het water werd troebel.
De professionele soldaat in Erec stond op scherp. Hij hield niet van krappe plekjes als hij zijn mannen leidde en hij wist dat de nauwer wordende rivier zijn vloot vatbaarder voor een hinderlaag maakte. Erec keek over zijn schouder en zag geen teken van de enorme Keizerlijke vloot die ze op zee ontvlucht waren; maar dat betekende niet dat ze er