“Blijkbaar is ze het dienstmeisje van een herbergier. Niemand weet wat haar afkomst is, of waar ze vandaan komt. Het enige dat ze weten is dat ze op een dag in onze stad arriveerde, en voor de herbergier is gaan werken. Haar verleden, zo lijkt het, is een mysterie.”
Ze gingen een andere zijstraat in. De keien onder hun voeten werden ruwer, en de huizen stonden steeds dichter op elkaar. De Hertog schraapte zijn keel.
“Ik heb haar aangenomen als dienstmeisje voor speciale gelegenheden. Ze is stil, terughoudend. Niemand weet veel van haar af. Erec,” zei de Hertog, die zich tot Erec wendde en een hand op zijn pols legde, “weet je dit zeker? Deze vrouw, wie ze ook is, is slechts een burger. Je hebt elke vrouw in het koninkrijk aan je voeten.”
Erec keek hem aan met een intense blik in zijn ogen.
“Ik moet dit meisje weer zien. Het kan me niet schelen wie ze is.”
De Hertog schudde afkeurend zijn hoofd, en ze vervolgden hun weg, de straten door, door smalle, kronkelende steegjes. Deze buurt van Savaria werd gaandeweg duisterder, de straten gevuld met troep, kippen en rondstruinende wilde honden. Ze passeerden taverne na taverne, het geschreeuw van klanten galmend door de straten.
Dronken types strompelden voor hen uit, en terwijl de zon onderging, werden de fakkels in de straten ontstoken.
“Uit de weg voor de Hertog!” schreeuwde zijn wachter, die naar voren snelde en een aantal dronkenlappen uit de weg duwde. Onsmakelijke types gingen aan de kant en keken vol verwondering toe hoe de Hertog hen, met Erec naast zich, passeerde.
Eindelijk arriveerden ze bij een kleine, bescheiden herberg, gemaakt van stucwerk, met een schuin, leien dak. Het zag eruit alsof er ruimte was voor misschien vijftig klanten, en er waren een paar gastenkamers boven. De voordeur hing scheef, er was een raam gebroken, en de lamp boven de entree flikkerde. Het geluid van dronken mensen kwam uit de ramen.
Hoe kan zo’n meisje op een plek als deze werken? vroeg Erec zich ontzet af terwijl hij het geschreeuw hoorde. Zijn hart brak bij de gedachte aan hoeveel onwaardigheid zij zou moeten doorstaan op een dergelijke plek. Het is niet eerlijk, dacht hij. Hij voelde zich vastberaden om haar te redden.
“Je hebt echt de slechtst mogelijke plek uit gezocht om een bruid te kiezen,” zei de Hertog tegen Erec.
Brandt wendde zich ook tot hem.
“Laatste kans, mijn vriend,” zei Brandt. “Er wacht daar een kasteel vol Koninklijke vrouwen op je.”
Maar Erec schudde vastberaden zijn hoofd.
“Open de deur,” beval hij.
Eén van de mannen van de Hertog haastte zich naar voren en trok de deur open. De stank van verrot bier kwam naar buiten.
Binnen zaten dronken mannen over de bar gebogen, aan houten tafels. Ze schreeuwden luidruchtig, lachten, juichten. Erec zag meteen dat het allemaal ruwe types waren, met te grote bierbuiken, ongeschoren wangen en ongewassen kleren. Geen van hen waren krijgers.
Erec deed een paar stappen naar binnen en speurde de herberg af, op zoek naar het meisje. Hij kon zich nauwelijks voorstellen dat een vrouw als zij op een plek als deze kon werken. Hij vroeg zich af of ze misschien bij de verkeerde herberg waren.
“Excuseert u mij, meneer, ik ben op zoek naar een vrouw,” zei Erec tegen de grote, brede man naast hem. Hij was ongeschoren en had een grote bierbuik.
“Is dat zo?” riep de man spottend. “Nou, je bent bij de verkeerde plek. Dit is geen bordeel. Er is er wel één aan de overkant—en ik hoor dat de vrouwen er goed en stevig zijn!”
De man begon te lachen, veel te luid, en een aantal van zijn maten deden met hem mee.
“Ik zoek geen bordeel,” antwoordde Erec, die het helemaal niet grappig vond, “maar een specifieke vrouw, één die hier werkt.”
“Je bedoeld zeker de dienstmeid van de herbergier,” riep een andere grote, dronken man. “Ze is waarschijnlijk achter de vloeren aan het schrobben. Jammer—ik wou dat ze hier zat, op mijn schoot!”
De mannen barstten in lachen uit, overweldigd door hun eigen grappen, en Erec werd rood bij de gedachte. Hij schaamde zich voor haar. Dat zij zulke types moest bedienen—de onwaardigheid was te veel voor hem.
“En jij bent?” klonk een stem.
Er kwam een man naar voren. Hij was breder dan de anderen, met een donkere baard en donkere ogen, een diepe frons en brede kaken. Hij werd vergezeld door meerdere louche figuren. Hij was meer spieren dan vet, en hij kwam dreigend op Erec af, overduidelijk territoriaal.
“Probeer je mijn dienstmeid te stelen?” wilde hij weten. “Eruit met jou!”
Hij strekte zijn hand uit om Erec vast te pakken.
Maar Erec, gehard door jaren van training, de beste ridder van het koninkrijk, had reflexen die de verbeelding van deze man te boven gingen. Op het moment dat zijn handen Erec raakten, kwam hij in actie. Hij greep zijn pols in een klem, draaide de man razendsnel om zijn as, greep hem bij de achterkant van zijn shirt en duwde hem de kamer door.
De grote man vloog als een kanonskogel door de herberg, en hij nam meerdere mannen met zich mee, die als bowlingkegels tegen de grond gingen.
De hele kamer werd stil, en alle mannen stopten waar ze mee bezig waren.
“VECHTEN! VECHTEN!” begonnen ze te schreeuwen.
De herbergier krabbelde versuft overeind en kwam met een schreeuw weer op Erec af. Dit keer wachtte Erec niet af. Hij deed een stap naar voren, richting zijn aanvaller, hief zijn arm, en bracht zijn elleboog recht in het gezicht van zijn man. Zijn neus brak.
De herbergier struikelde naar achteren en zakte toen op de grond in elkaar.
Erec liep naar hem toe, pakte hem op, en hief hem, ondanks zijn grootte, hoog boven zijn hoofd. Hij deed een paar stappen naar voren en gooide de man, en hij vloog door de lucht en nam de halve kamer met zich mee.
Alle mannen zwegen, en begonnen zich te realiseren dat er een speciaal iemand in hun aanwezigheid was. De barman echter, kwam ineens recht op Erec af, een glazen fles boven zijn hoofd geheven. Erec zag hem aankomen en had zijn hand al op zijn zwaard—maar voor Erec hem kon trekken, stapte zijn vriend Brandt naar voren, haalde een dolk uit zijn riem, en richtte de punt op de keel van de barman.
De barman rende er recht in en stopte abrupt, het mes net op het punt zijn huid te doorboren. Hij stond daar, zijn ogen wijd open gesperd, zwetend, verstijfd, met de fles nog in zijn handen. Het werd zo stil in de ruimte dat je een speld kon horen vallen.
“Laat vallen,” beval Brandt.
De barman deed wat hij zei, en de fles viel op de grond kapot.
Erec trok zijn zwaard met een weergalmend geluid van metaal, en liep naar de herbergier, die kreunend op de grond lag. Hij richtte de punt van zijn zwaard op zijn keel.
“Ik zeg dit maar één keer,” verkondigde Erec. “Stuur al het gespuis hier weg. Nu. Ik wil de dame spreken. Alleen.”
“De Hertog!” riep iemand.
De hele kamer draaide zich om en eindelijk herkenden ze de Hertog, die bij de ingang stond, geflankeerd door zijn mannen. Gehaast namen ze hun petten af en bogen ze eerbiedig hun hoofden.
“Als de kamer niet leeg is tegen de tijd dat ik uitgepraat ben,” verkondigde de Hertog,” zal elk van jullie onmiddellijk gearresteerd worden.”
De kamer brak uit in een chaos terwijl alle mannen die binnen zaten zich verspreidden, langs de Hertog renden en de deur uit barstten, hun lege bierflessen achterlatend.
“Wegwezen met jou,” zei Brandt tegen de barman. Hij liet zijn dolk zakken, greep hem bij zijn haar en schoof hem de deur uit.
De kamer, die enkele momenten geleden nog zo chaotisch was geweest, was nu leeg, op Erec,