“Je hebt mijn zaken verpest voor de rest van de avond,” jammerde de herbergier. “Hier zul je voor boeten.”
De Hertog deed een slap naar voren en gaf hem een klap in zijn gezicht.
“Ik kan je laten executeren voor het feit dat je deze man trachtte aan te raken,” dreigde hij. “Weet je niet wie dit is? Dit is Erec, de beste ridder van de koning, de kampioen van de Zilveren. Als hij dat wenst, kan hij je zelf doden, hier en nu.”
De herbergier keek op naar Erec, en voor het eerst verscheen er oprechte angst op zijn gezicht. Hij zat te trillen op zijn plek.
“Ik had geen idee. U had uzelf niet voorgesteld.”
“Waar is ze?” vroeg Erec ongeduldig.
“Ze is achter, de keuken aan het schrobben. Wat wilt u met haar? Heeft ze iets van u gestolen? Ze is slechts een dienstmeid.”
Erec trok zijn dolk en hield hem tegen de keel van de man aan.
“Noem haar nog één keer een ‘dienstmeid,’” waarschuwde Erec, “en ik verzeker je dat ik je keel zal doorsnijden. Begrijp je me?” vroeg hij terwijl hij het mes tegen de huid van de man aan hield.
De ogen van de man vulden zich met tranen, en hij knikte langzaam.
“Breng haar hier, en snel een beetje,” beval Erec. Hij trok de man overeind en gaf hem een duw, richting de achterdeur.
De herbergier verdween naar achteren. Er klonk het geluid van rammelende potten, gesmoord geschreeuw, en enkele momenten later ging de deur open en verschenen er een aantal vrouwen. Ze waren gekleed in vodden en schorten, besmeurd met keukenvet. Er waren drie oudere vrouwen, rond een jaar of zestig, en Erec vroeg zich even af of de herbergier wel wist over wie hij het had.
Op dat moment kwam ze naar buiten—en Erecs hart sloeg een slag over.
Hij kon nauwelijks ademen. Daar was ze.
Ze droeg een schort, was besmeurd met vetvlekken en hield haar hoofd naar beneden, te beschaamd om op te kijken. Haar haar was bijeengebonden, omwikkelt met een doek, en haar wagen waren bedekt met een laag vuil—en toch was Erec smoorverliefd. Haar huid was zo jong, zo perfect. Ze had hoge jukbeenderen, een kleine neus die bedekt was met sproeten, en volle lippen. Ze had een breed, vorstelijk voorhoofd, en haar blonde haar stak uit van onder de doek die ze om haar hoofd had gebonden.
Ze keek naar hem op, heel even maar, en haar grote, prachtige amandel groene ogen veranderden naar een helder kristalblauw, en toen weer terug. Hij stond als verstijfd. Tot zijn verbazing besefte hij dat hij nu nog meer betoverd was door haar dan de eerste keer.
Achter haar kwam de herbergier weer door de deur, scheldend, nog steeds bloed van zijn neus vegend.
Het meisje liep schoorvoetend naar voren, omgeven door de oudere vrouwen, en boog toen ze dichter bij Erec kwam. Erec stond op, alsmede de entourage van de Hertog.
“Mijn heer,” zei ze, en haar zachte, lieve stem vulde Erecs hart. “Vertel me alstublieft wat ik heb gedaan om u te beledigen. Ik weet niet wat het is, maar ik verontschuldig mij voor wat het ook is dat ik heb gedaan om de aanwezigheid van de Hertog te rechtvaardigen.”
Erec glimlachte. Haar woorden, haar taal, het geluid van haar stem—het zorgde dat hij zich hersteld voelde. Hij wilde dat ze nooit zou stoppen met spreken.
Erec strekte zijn hand uit en raakte haar kin aan met zijn hand. Hij tilde haar kin op tot haar vriendelijke ogen de zijne ontmoetten. Zijn hart ging tekeer terwijl hij in haar ogen keek. Het was alsof hij verdwaalde in een zee van blauw.
“Mijn dame, u heeft niets verkeerds gedaan. Ik denk niet dat u ooit in staat zou zijn om te beledigen. Ik kom hier niet uit woede—maar uit liefde. Vanaf het moment dat ik u heb aanschouwd, heb ik aan weinig anders meer kunnen denken.”
Het meisje keek verbouwereerd, en keek onmiddellijk naar de grond. Ze draaide nerveus met haar handen, overweldigd. Ze was dit duidelijk niet gewend.
“Alstublieft, mijn dame, vertel mij. Wat is uw naam?”
“Alistair,” antwoordde ze nederig.
“Alistair,” herhaalde Erec. Hij was overweldigd. Het was de mooiste naam die hij ooit had gehoord.
“Maar ik snap niet wat u eraan heeft om mijn naam te kennen,” voegde ze zachtjes toe, terwijl ze naar de grond bleef staren. “U bent een Heer. En ik ben slechts een dienstmeisje.”
“Ze is mijn dienstmeisje, om precies te zijn,” zei de herbergier op een nare toon. “Ze is van mij. Ze heeft jaren geleden een contract getekend. Zeven jaar is wat ze heeft beloofd. In ruil geef ik haar eten en onderdak. Je neemt deze niet van me af. Ze is van mij. Heeft u dat begrepen?”
Erec voelde een diepe haat voor de herbergier, dieper dan hij ooit gevoeld had. Hij had de neiging om zijn zwaard te trekken en hem door zijn hart te boren. Maar hoezeer de man dat ook verdiende, Erec wilde niet de wet van de Koning breken. Tenslotte reflecteerden zijn acties op de koning.
“De Wet van de Koning is de Wet van de Koning,” zei Erec vastberaden tegen de man. “Ik ben niet van plan die te breken. Morgen begint het toernooi. En ik ben, net als elke man, gerechtigd om een bruid te kiezen. Laat het hier en nu duidelijk zijn dat ik Alistair kies.”
Iedereen in de kamer snakte naar adem.
“Tenminste,” voegde Erec toe, “als zij daarmee akkoord gaat.”
Erec keek naar Alistair, zijn hart bonzend, terwijl ze haar gezicht naar de vloer gericht hield. Hij kon zien dat ze bloosde.
“Stemt u hiermee in, mijn dame?” vroeg hij.
Iedereen zweeg.
“Mijn Heer,” zei ze zachtjes, “u weet niets van wie ik ben, waar ik vandaan kom, of waarom ik hier ben. En ik ben bang dat ik u deze dingen niet kan vertellen.”
Erec staarde haar verward aan.
“Waarom kunt u me dat niet vertellen?”
“Ik heb het niemand vertelt sinds ik hier ben aangekomen. Ik heb een belofte gedaan.”
“Maar waarom?” drong hij aan.
Alistair zweeg en hield haar blik op de grond gericht.
“Het is waar,” zei één van de andere dienstmeiden. “Deze heeft ons nooit vertelt wie ze is. Of waarom ze hier is. Ze weigert. We proberen het al jaren.”
Erec was ernstig verward—maar dat maakte haar alleen maar mysterieuzer.
“Als ik niet kan veranderen wie u bent, dan zal ik dat niet,” zei Erec. “Ik respecteer uw belofte. Maar dat verandert niets aan mijn affectie voor u. Mijn dame, wie u ook bent, als ik dit toernooi win, zal ik u als mijn prijs kiezen. U, uit alle vrouwen in dit koninkrijk. Ik vraag u nogmaals: stemt u hiermee in?”
Alistair hield haar ogen op de grond gericht, en terwijl Erec naar haar keek, zag hij tranen over haar wangen lopen.
Plotseling draaide ze zich en om ze vluchtte de kamer uit, terwijl ze de deur achter zich dicht sloeg.
Erec stond daar, met de anderen, in de verbijsterde stilte. Hij wist nauwelijks hoe hij haar antwoord moest interpreteren.
“Zie je, je verspilt je tijd, en de mijne,” zei de herbergier. “Ze zei nee. Wegwezen.”
Erec fronste.
“Ze heeft geen nee gezegd,” kwam Brandt tussenbeide. “Ze heeft niet geantwoord.”
“Ze heeft het recht om haar tijd te nemen,” verdedigde Erec haar. “Het is tenslotte veel om over na te denken. Ze kent mij ook niet.”
Erec stond daar, en dacht na over wat hij moest doen.
“Ik zal hier vanavond blijven,” kondigde Erec uiteindelijk aan. “Je zult me hier een