Kendrick staarde hem aan en dacht na. Darloc had wel een punt. Hij wilde niet dat zijn mannen vanwege hem zouden moeten lijden. Hij voelde een overweldigend verlangen hen tegen elk bloedvergieten te beschermen, ongeacht wat dit voor hem betekende. En hoe afschuwelijk zijn broer Gareth ook was, hoe slecht hij ook regeerde, Kendrick wilde geen burgeroorlog—niet vanwege hem. Er waren andere manieren; een directe confrontatie, zo had hij geleerd, was niet altijd het meest effectief.
Kendrick reikte zijn hand uit en liet het zwaard van zijn vriend Atme langzaam zakken. Hij draaide zich om en wendde zich tot de andere Zilveren. Hij was overweldigd met dankbaarheid voor het feit dat ze het voor hen opnamen.
“Mijn broeders van de Zilveren,” sprak hij, “ik ben vereerd door jullie verdediging, en ik kan jullie verzekeren dat het niet voor niets is. Jullie kennen me, ik had niets te maken met de dood van mijn vader, onze voormalige koning. En wanneer ik zijn ware moordenaar vindt, die ik naar aanleiding van deze bevelen al gevonden denk te hebben, zal ik de eerste zijn om wraak te nemen. Ik ben vals beschuldigd. Maar ik wens niet degene te zijn die een burgeroorlog start. Dus ik smeek jullie, laat jullie wapens zakken. Ik zal vrijwillig meegaan, want een lid van de Ring mag nooit tegen een ander vechten. Wanneer het recht geschied, zal de waarheid boven water komen—en zal ik bij jullie terug komen.”
De groep Zilveren liet langzaam, met tegenzin, hun wapens zakken. Kendrick wendde zich weer tot Darloc. Hij liep met Daroc naar de deur, omgeven door de Wachters van de Koning. Kendrick liep trots in het midden. Darloc deed geen poging hem te boeien—wellicht uit respect, of uit angst, want Darloc wist dat hij onschuldig was. Kendrick zou zichzelf naar zijn nieuwe gevangenis leiden. Maar hij zou niet zo makkelijk opgeven. Hij zou hoe dan ook zijn naam zuiveren en uit de kerkers komen—en de moordenaar van zijn vader doden. Zelfs als het zijn eigen broer was.
HOOFDSTUK DRIE
Gwendolyn stond in de kamer van het kasteel, haar broer Godfrey naast haar, en staarde naar Steffen. Hij bewoog zenuwachtig heen en weer, friemelend met zijn handen. Hij was een vreemde vogel—niet alleen omdat hij mismaakt was, zijn rug verdraaid en gebogen, maar ook omdat hij gevuld leek te zijn met een nerveuze energie. Zijn ogen schoten constant heen en weer, en zijn handen grepen elkaar vast alsof hij getergd werd door schuld. Hij verplaatste zijn gewicht van de ene voet op de andere, en neuriede in zichzelf. Al die jaren hier beneden, dacht Gwen, al die jaren van isolatie hadden hem duidelijk van de wereld vervreemd.
Gwen wachtte in spanning tot hij eindelijk iets zou opbiechten, en zou onthullen wat er met haar vader was gebeurd. Maar de seconden veranderden in minuten, en terwijl de zweetdruppels over Steffens voorhoofd liepen, en hij steeds heviger heen en weer leek te bewegen, kwam er niets uit. Er hing een dikke, zware stilte, die slechts door het geluid van zijn geneurie werd doorbroken.
Het zweet begon Gwen zelf ook uit te breken. De brandende vuren in de kuilen waren te dichtbij op deze hete zomerdag. Ze wilde er van af zijn, hier weggaan—en nooit meer terug komen. Ze staarde Steffen onderzoekend aan, trachtte zijn uitdrukking te ontcijferen, in een poging erachter te komen wat er door zijn hoofd ging. Hij had beloofd hen iets te vertellen, maar nu zweeg hij. Terwijl ze hem bekeek, leek het erop dat hij zijn twijfels had. Hij was overduidelijk bang; hij had iets te verbergen.
Eindelijk schraapte Steffen zijn keel.
“Er viel iets door de schacht die nacht, ik geef het toe,” begon hij. Hij weigerde hen aan te kijken, en hield zijn ogen op de vloer. “Maar ik weet niet zeker wat het was. Het was van metaal. We namen de kamerpot mee die nacht, en ik hoorde iets in de rivier vallen. Iets anders. Dus,” zei hij, terwijl hij handenwringend zijn keel een aantal keer schraapte, “ziet u, wat het ook was, het is verdwenen in de rivier.”
“Weet je het zeker?” wilde Godfrey weten.
Steffen knikte hevig.
Gwen en Godfrey wisselden een blik.
“Heb je het kunnen zien?” drong Godfrey aan.
Steffen schudde zijn hoofd.
“Maar je had het over een dolk. Hoe weet je dat het een dolk was als je het niet hebt gezien?” vroeg Gwen. Ze wist zeker dat hij loog; ze wist alleen niet waarom.
Steffen schraapte zijn keel.
“Dat zei ik omdat ik aannam dat het een dolk was,” antwoordde hij. “Het was klein en van metaal. Wat had het anders kunnen zijn?”
“Maar heb je op de bodem van de pot gekeken?” vroeg Godfrey. “Nadat je hem geleegd had? Misschien ligt het nog wel op de bodem van de pot.”
Steffen schudde zijn hoofd.
“Ik heb al gekeken,” zei hij. “Dat doe ik altijd. Er was niets. Leeg. wat het ook was, het is weg. Ik zag het wegdrijven.”
“Als het metaal was, hoe dreef het dan?” vroeg Gwen.
Steffen schraapte zijn keel en haalde zijn schouders op.
“De rivier is mysterieus,” antwoordde hij. “De stroming is sterk.”
Gwen wisselde een sceptische blik met Godfrey, en kon aan zijn gezichtsuitdrukking zien dat hij Steffen ook niet geloofde.
Gwen begon ongeduldig te worden. Maar ze was ook verbijsterd. Slechts enkele minuten geleden had Steffen beloofd dat hij hen alles zou vertellen. Maar het leek erop alsof hij plotseling van gedachten was veranderd.
Gwen deed een stap dichterbij en fronste. Ze voelde dat deze man iets te verbergen had. Ze zetten haar strengste gezicht op, en voelde de kracht van haar vader door zich heen stromen. Ze was vastberaden om erachter te komen wat hij wist—zeker als het haar zou helpen haar vaders moordenaar te vinden.
“Je liegt,” zei ze. Haar stem was koud als staal, en de kracht die erin lag veraste haar. “Weet je wat de straf is voor het liegen tegen een lid van de Koninklijke familie?”
Steffen wrong in zijn handen, wierp een vluchtige blik op haar, en wendde toen snel weer zijn blik af.
“Het spijt me,” zei hij. “Het spijt me. Alstublieft, dat is alles wat ik weet.”
“Je vroeg ons of we je zouden sparen als je ons zou vertellen wat je wist,” zei ze. “Maar je hebt ons niets vertelt. Waarom zou je die vraag stellen als je ons niets te vertellen had?”
Steffen likte zijn lippen en staarde naar de grond.
“Ik… Ik… um,” begon hij, en stopte. Hij schraapte zijn keel. “Ik was bang… dat ik in de problemen zou komen voor het niet rapporteren van het feit dat er een object door de schacht was gevallen. Dat is alles. Het spijt me. Ik weet niet wat het was. Het is weg.”
Gwen vernauwde haar ogen en staarde hem aan, en probeerde uit te vinden hoe dit vreemde karakter in elkaar zat.
“Wat is er precies met je meester gebeurd?” vroeg ze. Ze zou hem niet zomaar vrijuit laten gaan. “Ze zeggen dat hij vermist wordt. En dat jij daar iets mee te maken hebt.”
Steffen schudde zijn hoofd.
“Hij is weggegaan,” antwoordde Steffen. “Dat is alles wat ik weet. Het spijt me. Ik weet niets dat jullie kan helpen.”
Plotseling klonk er een luid geluid van de andere kant van de kamer. Ze draaiden zich om en zagen afval uit de schacht stromen, en met een plons in de grote kamerpot vallen. Steffen draaide zich om en rende de kamer door. Hij haastte zich naar de pot. Hij stond ernaast en keek toe hoe de pot zich vulde met afval uit de bovengelegen kamers.
Gwen draaide zich om en keek naar Godfrey, die haar aanstaarde. Hij had een even verbijsterde uitdrukking op zijn gezicht.
“Wat hij ook probeert te verbergen,” zei ze, “hij geeft niet op.”
“We zouden hem gevangen kunnen laten nemen,” zei Godfrey. “Dat zal hem wellicht laten praten.”
Gwen