Romulus keek op haar neer terwijl Luanda dapper voor hem stond en hem uitdagend aankeek. Ze voelde angst, maar ze liet het niet zien. Ze gunde het Romulus niet. Ze wilde dat hij haar zou doden terwijl ze hem in zijn ogen keek. Dat zou haar tenminste iets van vrede bieden. Ze wilde dat het gewoon voorbij was.
Maar Romulus grijnsde breed, en hij bleef haar recht aanstaren. Hij keek niet naar de brug, zoals ze had verwacht.
“Je hebt wat je wilde,” zei ze. “Het Schild is uitgeschakeld. De Ring is van jou. Ga je me nu niet doden?”
Hij schudde zijn hoofd.
“Dit had ik niet van je verwacht,” zei hij uiteindelijk. “Wellicht laat ik je in leven. Misschien maak ik je zelfs tot mijn vrouw.”
Luanda walgde bij de gedachte; dit was niet de reactie die ze had gewild.
Ze spoog in zijn gezicht, hopend dat dat hem ertoe zou overhalen om haar te doden.
Romulus veegde zijn gezicht af met de achterkant van zijn hand, en Luanda zette zich schrap. Ze verwachtte dat hij haar zou slaan, net als eerst, dat hij haar kaak zou verbrijzelen—dat hij haar zou laten boeten. Maar in plaats daarvan deed hij een stap naar voren, greep naar bij haar haren, trok haar naar zich toe en kuste haar hard.
Ze voelde zijn lippen, grotesk, schraal. Ze bestonden puur uit spiermassa, net als een slang. Hij drukte haar tegen zich aan, steeds harder en harder, zo hard dat ze nauwelijks adem kon halen.
Eindelijk trok hij terug—en toen gaf hij haar een klap in haar gezicht, zo hard dat haar huid leek te branden.
Ze keek vol afschuw naar hem op. Ze begreep hem niet.
“Bind haar vast en hou haar bij me in de buurt,” beval hij. Hij had zijn zin nog maar nauwelijks afgemaakt of zijn mannen hadden haar armen al achter haar rug vastgebonden.
Romulus ogen werden groot van verrukking terwijl hij naar voren liep en zijn eerste stap op de brug zette.
Er was geen Schild meer om hem tegen te houden. Hij stond daar veilig en wel.
Romulus grijnsde breed en barstte in lachen uit. Het geluid galmde door het Ravijn.
“Het is van mij,” bulderde hij. “Allemaal van mij!”
Zijn stem echode keer op keer.
“Mannen,” voegde hij toe. “Aanvallen!”
Zijn troepen stormden langs hem heen, en hun geschreeuw werd beantwoord door de draken die boven het Ravijn vlogen. Ze zeilden door de wervelende mist, en hun gekrijs rees op naar de hemel, om de wereld te laten weten dat de Ring nooit meer hetzelfde zou zijn.
HOOFDSTUK VIER
Alistair lag in Erecs armen op het dek van het enorme schip, dat zachtjes op de golven deinde. Ze keek gefascineerd op naar de miljoenen rode sterren die als een deken over de nachtelijke hemel lagen, glinsterend in de verte; het warme zeebriesje streelde haar, en maakte haar slaperig. Ze voelde zich tevreden. Nu ze hier was, samen met Erec, voelde ze vrede; hier, in dit deel van de wereld, op deze uitgestrekte oceaan, voelde het alsof alle problemen in de wereld niet meer bestonden. Ze waren uit elkaar gehouden door oneindig veel obstakels, en nu kwamen haar dromen eindelijk uit. Ze waren samen, en er zou niets meer tussen hen in komen. Ze waren onderweg naar zijn eilanden, naar zijn thuisland, en als ze daar zouden arriveren, zou ze met hem trouwen. Ze wilde niets liever.
Erec trok haar dicht naar zich toe, en ze kroop tegen hem aan terwijl ze opkeken naar de sterrenhemel en de zachte oceaanmist over hen heen spoelde. Ze voelde haar ogen zwaar worden.
Terwijl ze naar de open hemel keek, dacht ze aan hoe groot de wereld was; ze dacht aan haar broer, Thorgrin, en ze vroeg zich af waar hij nu was. Ze wist dat hij onderweg was om hun moeder te zien. Zou hij haar vinden? Wat voor vrouw zou ze zijn? Bestond ze wel echt?
Een deel van Alistair wilde met hem mee, zodat ze ook hun moeder kon ontmoeten; en een ander deel van haar miste de Ring, en wilde weer terug zijn op bekend terrein. Maar bovenal was ze opgewonden; opgewonden om samen met Erec een nieuw leven te beginnen, op een nieuwe plek, in een nieuw deel van de wereld. Ze wilde zijn mensen ontmoeten en zien hoe zijn thuisland eruit zag. Wie leefden er op de Zuidelijke Eilanden? vroeg ze zich af. Hoe waren zijn mensen? Zou zijn familie haar accepteren? Zouden ze haar verwelkomen, of zouden ze zich door haar bedreigd voelen? Zouden ze blij zijn dat ze zouden trouwen? Of hadden ze liever dat Erec met iemand van hun eigen volk trouwde?
Waar ze zich nog het meest zorgen om maakte, was wat ze van haar zouden denken zodra ze erachter kwamen wat voor krachten ze had. Wat zouden ze doen als ze erachter kwamen dat ze een Druïde was? Zouden ze haar als een freak zien, een buitenstaander, net als de rest?
“Vertel me weer over uw volk,” zei Alistair tegen Erec.
Hij keek haar aan, en keek toen weer op naar de hemel.
“Wat wilt u weten?”
“Vertel me over uw familie,” zei ze.
Erec dacht een tijdje zwijgend na. Toen sprak hij:
“Mijn vader is een geweldige man. Hij is al koning van ons volk sinds hij net zo oud was als ik nu ben. Zijn naderende dood zal ons eiland voorgoed veranderen.”
“En heeft u nog meer familie?”
Erec aarzelde, en knikte toen.
“Ja. Ik heb een zus… en een broer.” Hij aarzelde. “Mijn zus en ik, we hadden een hechte band toen we opgroeiden. Maar ik moet u waarschuwen, ze is erg territoriaal en snel jaloers. Ze vertrouwt buitenstaanders niet, en ze vindt het maar niets als er nieuwe mensen bij de familie komen. En mijn broer…” Erec dwaalde af.
Alistair bleef aandringen.
“Wat?”
“Een betere vechter zult u niet ontmoeten. Maar hij is mijn jongere broertje, en hij wilde altijd de strijd met me aan gaan. Ik beschouwde hem altijd als mijn broertje, en hij heeft mij altijd als een tegenstander beschouwd, als iemand die hem in de weg stond. Ik weet niet waarom. Zo is het gewoon. Ik wou dat we een betere band met elkaar hadden.”
Alistair keek hem verrast aan. Ze kon niet begrijpen hoe iemand niet van Erec kon houden.
“Is het nog steeds zo?” vroeg ze.
Erec haalde zijn schouders op.
“Ik heb ze niet meer gezien sinds ik een kind was. Dit is de eerste keer dat ik terugkeer naar mijn thuisland; er zijn bijna dertig zonnecycli voorbij gegaan. Ik weet niet wat ik moet verwachten. Ik ben nu een product van de Ring. Maar als mijn vader sterft… ik ben de oudste. Mijn mensen verwachten van me dat ik de troon overneem.”
Alistair zweeg even. Ze wilde niet opdringerig zijn.
“En wilt u dat?”
Erec haalde zijn schouders op.
“Het is niet iets waar ik naar verlang. Maar als mijn vader het wenst… dan kan ik geen nee zeggen.”
Alistair bekeek hem aandachtig.
“U houdt heel veel van hem.”
Erec knikte, en ze zag zijn ogen glinsteren in het licht van de sterren.
“Ik hoop alleen dat ons schip arriveert voor hij sterft.”
Alistair dacht na over zijn woorden.
“En uw moeder?” vroeg ze. “Zal ze mij mogen?”
Erec glimlachte breed.
“Als een dochter,” zei hij. “Want ze zal zien hoeveel ik om u geef.”
Ze kusten, en Alistair liet haar vingers in die van Erec glijden terwijl ze weer opkeek naar de sterrenhemel.
“Onthoud