De strijd werd steeds heviger terwijl hun kleine strijdmacht de McClouds dwong om van richting te veranderen en zich te verdedigen. Alle rekruten van de Krijgsmacht reden onbevreesd de strijd in om de confrontatie met de McClouds aan te gaan. Elden zag de jongens vanuit zijn ooghoeken vechten, en was trots dat geen van hen ook maar een moment aarzelde. Ze vochten als echte mannen, honderd tegen één in de minderheid, en het kon hen niets schelen. De McClouds werden overrompeld, en vielen links en rechts.
Maar al spoedig keerde het tij. Het leeuwendeel van de McCloud mannen kwam versterking bieden, en de Krijgsmacht moest het opnemen tegen professionele soldaten. Een aantal rekruten gingen tegen de grond. Merek en Ario kregen een paar flinke klappen, maar wisten op hun paard blijven te zitten en vochten dapper terug. Maar toen werden ze geraakt door strijdvlegels, en vielen ze toch. O’Connor, die naast Merek reed, wist een aantal soldaten uit te schakelen met zijn pijl en boog—voor hij in zijn zij werd geraakt met een schild en ook tegen de grond ging. Elden, die omsingeld was, raakte uiteindelijk zijn element van verrassing kwijt, en hij incasseerde een flinke hamerklap tegen zijn ribben en een slag van een zwaard op zijn onderarm. Hij keerde en sloeg de mannen van hun paarden—maar er verschenen er nog vier. Conven, die op de grond lag, vocht wanhopig en haalde wild uit naar voorbij rennende paarden en mannen—tot hij uiteindelijk van achteren werd geraakt door een strijdhamer en voorover in de modder viel.
Er arriveerden tientallen McCloud versterkingen, die de poort achter zich lieten om de confrontatie aan te gaan. Elden zag steeds minder van zijn eigen mannen, en hij wist dat ze er spoedig geweest zouden zijn. Maar het kon hem niet schelen. Het Koninklijk Hof lag onder vuur, en hij zou zijn leven geven om het te verdedigen, om de jongens te verdedigen waar hij zo trots op was. Het maakte niet langer uit of het jongens of mannen waren—ze vergoten hun bloed naast hem, en vandaag, dood of levend, waren ze allemaal broeders.
*
Kendrick galoppeerde over de berg, gevolgd door duizend Zilveren, in de richting van de zwarte rook aan de horizon. Kendrick was kwaad op zichzelf. Hij wilde dat hij de poorten beter had beschermd. Hij had geen aanval verwacht op een dag als deze, en al helemaal niet van de McClouds, waarvan hij had gedacht dat ze wel gepacificeerd waren onder Gwens bewind. Hij zou hen laten boeten voor het binnenvallen van zijn stad, voor het feit dat ze misbruik maakten van deze heilige dag.
Hij en zijn broeders vielen aan, duizend man sterk. Ze lieten hun heilige pelgrimage voor wat het was, vastberaden om de McClouds te laten zien wat ze Zilveren konden, en om ze voor eens en altijd te laten boeten. Kendrick zwoer dat wanneer de tijd rijp was, er geen McCloud meer in leven zou zijn. Hun kant van de Hooglanden zou nooit meer opleven.
Terwijl Kendrick naderde spotte hij de rekruten van de Krijgsmacht, die dapper vochten. Hij zag Elden en O’Connor en Conven, allemaal zwaar in de minderheid, maar niet van plan om zich over te geven. Zijn hart zwol van trots. Maar ze zouden allemaal, kon hij zien, spoedig verslagen worden.
Kendrick gaf een schreeuw en spoorde zijn paard nog harder aan, terwijl ze in een laatste aanval naar voren barstten. Hij pakte een lange speer, en toen hij dichtbij genoeg kwam, wierp hij; één van de McCloud generaals wist zich net op tijd om te draaien om de speer door de lucht te zien zeilen en zijn borst te zien doorboren. De worp was sterk genoeg om zijn wapenrusting te penetreren.
De duizenden ridders achter Kendrick lieten een luide strijdkreet uit: de Zilveren waren gearriveerd.
De McClouds draaiden zich om en zagen hen, en voor het eerst verscheen er echte angst in hun ogen. Duizend glimmende Zilveren ridders, een perfecte eenheid, als een storm die van de berg af raasde. Het waren allemaal geharde killers, en ze hadden geen greintje aarzeling in hun ogen. De McClouds keerden verward hun paarden om de confrontatie met hen aan te gaan.
De Zilveren kwamen op hen af, Kendrick voorop. Hij trok zijn bijl tevoorschijn en zwaaide hem behendig in het rond, en enkele soldaten werden van hun paarden af geslagen; toen trok hij met zijn andere hand een zwaard, en reed hij het heetst van de strijd in. Hij stak enkele soldaten neer door hen in de kwetsbare punten in hun wapenrusting te raken.
De Zilveren reden dwars door de massa soldaten heen, als een golf van verwoesting. Dit was waar ze goed in waren. Geen van de Zilveren was echt in zijn element als hij zich niet in het heetst van de strijd bevond. Dat was wat het betekende om thuis te zijn voor een lid van de Zilveren. Ze hakten vol overgave in op de McCloud soldaten om hen heen, die amateurs waren vergeleken met hen. Geschreeuw rees op terwijl er McClouds aan alle kanten vielen.
Niemand kon de Zilveren stoppen. Ze waren te snel en te gestroomlijnd en te sterk en hun techniek was te goed. Ze vochten als een eenheid, waarvoor ze al van kleins af aan waren getraind. Hun vaardigheden joegen de McClouds angst aan. Zij waren slechts gewone soldaten vergeleken met deze goed getrainde ridders. Elden, Conven, O’Connor en de rest van de Krijgsmacht krabbelden overeind. Ze waren gewond, maar wierpen zich desondanks opnieuw de strijd in.
Binnen enkele momenten lagen er honderden McClouds dood op het slagveld. Degenen die overbleven werden overspoeld door paniek. Eén voor één begonnen ze te vluchten. De McClouds stroomden de stadspoorten uit en trachtten weg te komen van het Koninklijk Hof.
Kendrick was vastberaden om dat te voorkomen. Hij reed naar de stadspoorten toe, gevolgd door zijn mannen, en zorgde ervoor dat de McClouds de weg werd versperd. Het was een trechter effect, en de McClouds werden afgeslacht terwijl ze de flessenhals van de stadspoorten bereikten—dezelfde poorten die ze slechts enkele uren eerder hadden bestormd.
Kendrick vocht inmiddels met twee zwaarden tegelijk, en doodde mannen links en rechts. Hij wist dat spoedig alle McClouds dood zouden zijn, en het Koninklijk Hof weer van hen zou zijn. Terwijl hij zijn leven riskeerde om zijn grondgebied te redden, wist hij dat dit was wat het betekende om te leven.
HOOFDSTUK DRIE
Luanda’s handen trilden terwijl ze stapje voor stapje over de uitgestrekte brug liep. Bij elke stap voelde ze het einde van haar leven dichterbij komen. Ze voelde hoe ze de ene wereld voor de andere verliet. Ze was nog maar enkele stappen van de andere kant verwijderd, en ze had het gevoel alsof het haar laatste stappen op aarde zouden zijn.
Romulus stond op slechts enkele meters van haar af, en achter hem stonden een miljoen soldaten uit het Rijk. Hoog boven hen vloog een tiental krijsende draken, de meest woeste wezens die Luanda ooit had gezien. Ze sloegen wild met hun vleugels tegen het onzichtbare Schild aan. Luanda wist dat zodra ze de Ring zou verlaten, het Schild voorgoed uitgeschakeld zou worden.
Luanda keek uit naar haar lotsbestemming, naar de zekere dood die ze zou vinden in de handen van Romulus en zijn brute mannen. Maar deze keer kon het haar niets meer schelen. Iedereen waar ze van hield was haar toch al afgenomen. Haar echtgenoot, Bronson, de man van wie ze meer hield dan van wie dan ook, was dood—en het was allemaal Gwendolyns schuld. Alles was Gwendolyns schuld. Nu was het tijd voor wraak.
Luanda stopte vlak voor Romulus, en ze staarden elkaar door de onzichtbare muur aan. Hij was grotesk, twee keer zo breed als een man zou mogen zijn, één en al spieren. Zijn schouders waren zo gespierd dat zijn nek erin leek te verdwijnen. Zijn gezicht was één en al kaak, met grote zwarte ogen, als knikkers, en zijn hoofd was te groot voor zijn lichaam. Hij staarde haar aan als een draak die naar zijn prooi keek, en ze twijfelde er niet aan dat hij haar zou verscheuren zodra hij de kans kreeg.
Ze staarden elkaar aan in de gespannen stilte, en er verscheen een wrede glimlach op zijn gezicht. Maar er lag ook verbazing in zijn ogen.
“Ik had niet gedacht dat ik je ooit nog zou zien,” zei hij. Zijn stem klonk diep en grommend.
Luanda sloot haar ogen en trachtte Romulus te laten verdwijnen. Trachtte haar leven te laten verdwijnen.
Maar toen ze haar ogen opende was hij er nog.
“Mijn zus heeft me verraden,” antwoordde ze zachtjes. “En nu is het tijd dat ik haar verraad.”
Luanda sloot haar ogen en nam de laatste stap, de brug af.
Op