Een Heerschappij Van Koninginnen . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Tovenaarsring
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781632915467
Скачать книгу

      Indra glimlachte naar hem.

      “Maar je hebt hem nog, of niet?” antwoordde ze.

      Thor hoorde meer gespetter, en zag nog tientallen palingen uit het water omhoog komen. Hij besefte dat ze hier vandaan moesten komen.

      Thor voelde zich compleet uitgeput door het gebruiken van zijn krachten, en hij wist dat er niet veel meer in hem zat; hij was nog niet sterk genoeg, wist hij, om constant van zijn krachten gebruik te maken. Toch moest hij ze nog één keer aanspreken. Zou hij dat niet doen, dan zouden ze hier nooit uitkomen. Ze zouden sterven in deze plas vol palingen, en zijn zoon zou geen schijn van kans maken. Het zou al zijn kracht kosten, hij zou dagen lang zwak zijn, maar het kon hem niet schelen. Hij dacht aan Guwayne, die was overgeleverd aan de genade van die wilden, en hij wist dat hij alles zou doen.

      Terwijl een andere groep palingen op hen af begon te glibberen, sloot Thor zijn ogen. Hij hief zijn handen.

      “Uit naam van de enige ware God,” zei Thor hardop, “ik beveel de hemel om te splijten! Ik beveel de wolken om ons op te tillen!”

      Thor sprak de woorden in een diepe, duistere stem, niet langer bang om de Druïde die hij was te omarmen. Hij voelde zijn woorden vibreren in zijn borst, in de lucht. Hij voelde een enorme hitte in zijn borst, en wist ineens zeker dat er gehoor aan zou worden gegeven.

      Er volgde een luid gedonder, en Thor zag dat de lucht begon te veranderen. Het kleurde donker paars, en de wolken begonnen te wervelen. Er verscheen een rond gat, een opening in de hemel, en ineens schoot er een vuurrood licht naar beneden, gevolgd door een wolk in de vorm van een trechter, die recht op hen af kwam.

      Binnen enkele momenten werden door en de anderen meegesleurd in een tornado. Thor voelde het vocht van de zachte wolken om zich heen wervelen, voelde hoe hij in het licht werd gehuld, en hoe hij de lucht in werd getild. Hij voelde zich lichter dan ooit tevoren. Hij voelde zich één met het universum.

      Thor voelde hoe hij hoger en hoger rees, langs de berghelling, langs de modder, langs zijn bel, helemaal naar de top van de berg. Binnen enkele momenten had de wolk hen naar de top van de vulkaan gebracht en hen zachtjes laten landen. Toen verdampte hij, net zo snel als dat hij was verschenen.

      Thor stond daar met zijn broeders, en ze keken hem volslagen verbijsterd aan, alsof hij een god was.

      Maar Thor dacht niet aan hen; hij draaide zich om en bestudeerde het plateau. Hij dacht maar aan één ding: de drie wilden die voor hem stonden. En het kleine wiegje, zwevend boven de rand van de vulkaan.

      Thor gaf een schreeuw en stormde naar voren. De eerste wilde draaide zich verschrikt naar hem om. Thor aarzelde geen seconde en onthoofdde hem.

      De andere twee draaiden zich angstig naar hem om. Thor stak de één in het hart, haalde uit en stompte de ander met de achterkant van zijn zwaard in zijn gezicht, waardoor hij gillend over de rand van de vulkaan viel.

      Thor draaide zich om en griste snel het wiegje weg voor het kon vallen. Hij keek naar beneden, zijn hart bonzend van dankbaarheid dat hij hem op tijd had opgevangen, klaar om Guwayne eruit te tillen.

      Maar terwijl Thor in het wiegje keek, viel zijn wereld uiteen.

      Het was leeg.

      Alles om hem heen bevroor. Hij stond daar, verdoofd.

      Hij keek naar beneden en zag de vlammen hoog rijzen. En hij wist dat zijn zoon dood was.

      “NEE!” schreeuwde Thor.

      Thor liet zich op zijn knieën vallen en schreeuwde. Het was de primordiale schreeuw van een man die alles had verloren dat hij nog had.

      “GUWAYNE!”

      HOOFDSTUK TWEE

      Hoog boven het eiland dat midden in zee lag vloog een eenzame draak, een kleine draak, nog niet helemaal volgroeid. Zijn schreeuw was schril en doordringend, een voorbode van de draak die hij op een dag zou worden. Hij vloog triomfantelijk door de lucht, en zijn kleine schubben leken te pulseren, alsof hij met de minuut groter werd. In zijn klauwen dat hij iets waardevols, het meest waardevolle dat hij in zijn korte leven had gevoeld.

      De draak voelde de warmte tussen zijn klauwen en keek naar beneden om te controleren of alles goed was met zijn waardevolle bezit. Hij hoorde het huilen, hij voelde het wriggelen, en was gerustgesteld om te zien dat de baby in orde was.

      Guwayne, had de man geroepen.

      De draak hoorde zijn schreeuw nog door de bergen galmen. Hij was dolblij dat hij de baby op tijd had weten te redden, voor die mannen hem met hun dolken hadden kunnen doden. Hij had Guwayne op het laatste moment uit hun handen weten te grissen. Hij had zijn taak goed volbracht.

      De draak vloog hoger en hoger, de wolken in, allang uit het zicht van de mensen onder hem. Hij vloog door de mist over het eiland heen, over de vulkanen en bergen, steeds verder weg.

      Al snel vloog hij over de oceaan en liet hij het eiland achter zich. Voor hem strekten de zee en de lucht zich eindeloos uit. Er zou de komende miljoen kilometer niets zijn om de eentonigheid te verbreken.

      De draak wist precies waar hij heen ging. Hij zou dit kind, waarvan hij al meer hield dan hij kon zeggen, ergens heen brengen.

      Naar een heel speciale plek.

      HOOFDSTUK DRIE

      Volusia stond over Romulus heen gebogen en keek tevreden neer op zijn levenloze lichaam. Zijn warme bloed gutste over haar voeten heen, over haar tenen. Ze zwolg in het gevoel. Ze kon zich niet herinneren hoeveel mannen ze, ondanks haar jonge leeftijd, al had gedood. Ze onderschatten haar altijd, en ze vond niets heerlijker dan hen laten zien hoe wreed ze kon zijn.

      En nu had ze de Grote Romulus zelf gedood—zij, en niet één van haar mannen—de Grote Romulus, de man van legendes, de krijger die Andronicus had gedood en zijn plaats op de troon had ingenomen. De Opperbevelhebber van het Rijk.

      Volusia glimlachte verrukt. Daar lag hij dan, de hoogste machthebber, gereduceerd tot een plasje bloed dat over haar voeten heen liep. Allemaal door haar.

      Volusia voelde zich aangemoedigd. Ze voelde een vuur door haar aderen branden, een vuur dat alles wilde verwoesten. Ze voelde haar lotsbestemming naderen. Ze voelde dat haar tijd was gekomen. Ze wist, net zoals ze had geweten dat ze haar moeder zou vermoorden, dat ze op een dag over het Rijk zou heersen.

      “U heeft onze meester gedood!” klonk een trillende stem. “U heeft de Grote Romulus gedood!”

      Volusia keek op en zag Romulus’ commandant staan, die haar met schok en angst en ontzag aanstaarde.

      “U heeft het leven genomen,” zei hij moedeloos, “van de Man Die Niet Gedood Kan Worden.”

      Volusia staarde hem aan met een harde, koude blik in haar ogen. Achter hem zag ze honderden van Romulus’ mannen, gekleed in de beste wapenrustingen, vanaf het schip toekijken, wachtend om ze zien wat haar volgende stap zou zijn. Ze waren allemaal klaar om aan te vallen.

      Romulus’ commandant stond op de steiger, vergezeld door een tiental van zijn mannen die geduldig op zijn bevel wachtten. Achter Volusia, wist ze, stonden duizenden van haar eigen mannen. Romulus’ mannen waren in de minderheid, en ze waren omsingeld. Ze zaten vast. Dit was Volusia’s territorium, en dat wisten ze. Ze wisten dat een aanval, net als een poging tot ontsnappen, zinloos zou zijn.

      “Dit is geen daad die onbeantwoord kan blijven,” vervolgde de commandant. “Romulus heeft één miljoen trouwe mannen tot zijn beschikking in de Ring. Hij heeft nog een miljoen trouwe mannen in het zuiden, in de hoofdstad van het Rijk. Wanneer zij horen wat u heeft gedaan, zullen ze zich mobiliseren, en ze zullen u de oorlog verklaren. U mag dan de Grote Romulus gedood hebben, maar zijn mannen leven nog. En uw troepen kunnen het, ondanks het feit dat ze vandaag in de meerderheid zijn, niet opnemen tegen zijn miljoenen mannen. Ze zullen smachten naar wraak. En wraak zullen ze krijgen.”

      “Zullen