Het minibusje reed weg en alles werd zwart voor Cindy’s ogen. Het laatste waar ze nog aan dacht was haar toekomst, haar mooie toekomst die zo plotseling was weggerukt.
HOOFDSTUK EEN
Avery Black stond helemaal achteraan in de overvolle vergaderzaal. Diep in gedachten verzonken leunde ze tegen de muur en nam alles in zich op. Meer dan dertig agenten hadden zich in de kleine vergaderzaal van het Boston Police Department in New Sudbury Street verzameld. Twee van de vier muren waren geel geschilderd, de andere twee waren glazen wanden die uitkeken op de tweede verdieping van het politiebureau. Hoofdinspecteur Mike O’Malley, geboren en getogen in Boston, liep zenuwachtig heen en weer achter het podium. O’Malley was klein, maar goed gebouwd voor zijn vijftig lentes en had donkere ogen en dito haar. Avery had het gevoel dat hij altijd onrustig was en niet lekker in zijn vel zat.
“En ten slotte,” zei hij met zijn zware accent, “wil ik graag Avery Black welkom heten op bij de afdeling Moordzaken.” Een plichtmatig geklap vulde de anders zo stille vergaderzaal.
“Nou, nou,” snauwde de hoofdinspecteur, “zo begroet je een nieuwe rechercheur toch niet? Black heeft meer arrestaties op haar naam staan dan jullie samen en rekende bijna in haar eentje de West Side Killers in. Een beetje meer respect tonen graag.” Terwijl hij dit zei knikte hij met een neutrale blik in de richting van de achterkant van de zaal. Avery hield haar hoofd gebogen en verschool haar gezicht onder haar geblondeerde haren. In haar zwarte onberispelijke broekpak en witte blouse, van toen ze nog strafrechtadvocaat was, zag ze er eerder uit als een advocaat dan als een agent. Deze outfit was trouwens een van de redenen waarom de meeste van haar collega’s haar ontweken of over haar roddelden.
“Avery!” De hoofdinspecteur wierp zijn armen in de lucht. “Ik probeer je hier wat steun te geven. Wakker worden!”
Verrast keek ze op en zag een zee van gezichten die haar vijandelijk aanstaarden. Ze begon zich werkelijk af te vragen of het wel zo’n goed idee was geweest om naar Moordzaken te komen. “Goed, over op de orde van de dag,” vervolgde de hoofdinspecteur. “Avery, mijn kantoor. Nu.” Daarop wendde hij zich meteen tot een andere agent. “En jou wil ik ook spreken, en jij, Hennessey, kom onmiddellijk hier. En Charlie, waar ga jij zo snel naartoe?”
Avery wachtte tot de menigte de vergaderzaal had verlaten voordat ze naar het kantoor van O’Malley liep. Bij de deur botste ze op een agent die ze al eerder op de afdeling had gezien, maar nog nooit formeel had begroet. Ramirez, een latino, was iets groter dan zijzelf, vrij tenger en met een bijzonder elegant voorkomen. Zijn haar was kortgeknipt, zijn baard pas geschoren en ondanks zijn strakke pak had hij iets soepels en nonchalants over zich. Hij nam een slokje van zijn koffie en bleef haar zonder enige emotie staan aankijken.
“Kan ik je helpen?” vroeg ze.
“Nee, het is net andersom,” zei hij, ‘ik ben degene die jou gaat helpen.”
Hij stak ter begroeting zijn hand uit, maar Avery nam deze niet aan.
“Ik wilde de beroemde Avery Black weleens persoonlijk ontmoeten. Er doen heel wat geruchten over jou de ronde. Ik wilde weleens weten wat ervan waar is. Tot nu toe heb ik gehoord: verstrooid en doet alsof ze te goed is voor het korps. Check, ik heb er twee goed. Niet slecht voor een maandag.”
Een vijandelijke benadering door haar collega’s was niets nieuws voor Avery. Al vanaf de eerste dag bij de politie, nu drie jaar geleden, had ze er al mee te maken. Nog nooit had ze er echte vrienden gehad en haar collega’s kon ze amper vertrouwen.
Avery drong zich langs Ramirez heen.
“Veel geluk bij de hoofdinspecteur,” riep Ramirez haar na, “hij kan echt een eikel zijn.” Het sarcasme in zijn stem ontging haar niet en ze wuifde zijn opmerking weg.
Door de jaren heen had Avery geleerd hoe ze haar vijandige collega’s moest aanpakken. Een raak antwoord geven was beter dan hen volledig negeren. Zo kon ze hen laten voelen dat ze zich niet liet afschrikken en dat ze vast van plan was te blijven.
Op de tweede verdieping van het politiebureau in het centrum van Boston was het altijd een drukte van jewelste. De kleedruimtes bevonden zich in het midden en werden door glazen kantoren omgeven. Door verschillende agenten werd Avery scherp aangekeken.
“Moordenaar,” hoorde ze iemand mompelen.
“Moordzaken ligt je perfect,” zei iemand anders binnensmonds.
Avery kwam langs een Ierse agent die ze ooit uit de klauwen van een bende had gered. Ze wierp Avery een vriendelijke blik toe en fluisterde: “Veel geluk, Avery. Je verdient het.”
Avery lachte haar toe. “Bedankt.”
Het eerste vriendelijk woord van de dag krikte haar zelfvertrouwen op en zelfverzekerd stapte ze het kantoor van de hoofdinspecteur binnen. Tot haar verbazing zag ze dat Ramirez door het raam stond toe te kijken. Hij hief zijn beker koffie en grijnsde.
“Kom binnen,” zei de hoofdinspecteur, “en sluit de deur.”
Avery ging zitten.
O’Malley zag er van dichtbij nog triester uit. Het was duidelijk dat hij zijn zwarte haar kleurde en rond zijn ogen en mond had hij talloze rimpels. Vermoeid wreef hij over zijn slapen en leunde naar achteren. “Vind je het leuk hier?” vroeg hij haar.
“Hoe bedoel je?”
“Ik bedoel dit hier, bureau A1, in het hart van Boston. Je zit er hier echt middenin. Het echte werk. Je komt uit een klein stadje, toch? Oklahoma?”
“Ohio.”
“Goed, goed,” mompelde hij. “Wat vind je nu precies zo boeiend aan dit politiebureau in het centrum? Er waren heel wat andere afdelingen hier in Boston waar je terechtkon. Je had in de buitenwijken kunnen werken. Heel wat bendes daar. Maar je solliciteerde enkel voor onze dienst.”
“Ik hou van grote steden.”
“Er lopen hier heel wat griezels rond. Weet je zeker dat je hier klaar voor bent? Dit is Moordzaken, heel wat anders dan jongeren die met elkaar op de vuist gaan.”
“Ik heb in mijn leven heel wat gezien: ik was erbij toen een van de leiders van de West Side Killers iemand levend vilde terwijl zijn bendeleden kalmpjes toekeken. Over welk soort griezels hebben we het hier?”
O’Malley hield haar nauwlettend in het oog. “Er is mij verteld,” zei hij, “dat die Harvard-psychopaat jou behoorlijk hard heeft aangepakt. Hij maakte je compleet belachelijk. Maakte je hele leven kapot. Van een veelbelovende advocaat naar de totale afgang, en dan niets meer. En later als groentje naar het politiekorps. Best wel pijnlijk, toch?”
Avery verschoof ongemakkelijk in haar stoel. Waarom kon hij het verleden niet laten rusten? Waarom moest hij hierop terugkomen? Waarom nu? Vandaag was een bijzondere dag: haar promotie bij Moordzaken. Ze wilde dat niets deze dag zou verpesten en zeker haar verleden niet. Wat voorbij is, is voorbij. Ze moest vooruitkijken.
“Toch kreeg je het prima voor mekaar,” zei hij met enig respect. “Je bouwde hier een nieuw leven op en dit keer aan de juiste kant. Respect. Maar,” zei hij, terwijl hij haar aankeek, “ik wil er zeker van zijn dat je hier klaar voor bent. Dus: ben je er klaar voor?”
Ze keek hem aan en vroeg zich af waar hij heen wilde. “Als ik er niet klaar voor was, zou ik hier niet zijn,” antwoordde ze.
Hij knikte tevreden. “We hebben net een telefoontje gekregen,” zei hij. “Een dood meisje. In scène gezet. Het ziet er niet goed uit. De mannen ter plaatse weten niet goed wat ze ervan moeten denken.”
Avery’s hart begon sneller te slaan. “Ik ben er klaar voor,” zei ze.
“Echt?” vroeg hij haar. “Ik weet dat je goed bent, maar als dit een grote zaak wordt, wil ik er zeker van zijn dat je niet zal instorten.”
“Ik zal niet instorten,” antwoordde ze.
“Dat is wat