Kyle wist dat hij beter niet kon antwoorden. Ze hadden hun trots nodig. Hij zou ze hun toespraak laten afmaken.
“Maar wel bewonderen we je vastberadenheid en je toekomstige oorlog,” ging de rechter verder. “Ja, dat bewonderen we zeer sterk.”
Er viel een nieuw moment van zware stilte.
“We staan je toe haar op te sporen,” ging de rechter verder, “maar als je haar vindt, zal je haar niet doden. Je neemt haar levend gevangen en brengt haar terug naar ons. We zouden er zelf nogal van genieten om haar te doden, en haar langzaam te zien sterven. Ze zou de perfecte kandidaat zijn voor de Spelen.”
Kyle was ziedend van razernij. De Spelen. Natuurlijk. Dat was het enige waar deze zieke, oude vampiers ooit wat om gaven. Hij herinnerde het zich weer. Ze hadden het Colosseum veranderd in een arena voor hun sport: gevechten tussen vampier en vampier, tussen vampier en mens en tussen vampier en beest; ze genoten ervan toe te kijken hoe ze elkaar allemaal aan stukken scheurden. De Spelen waren wreed, en op zijn eigen manier bewonderde Kyle ze.
Maar het was niet wat hij wilde voor Caitlin. Hij wilde haar dood. Punt uit. Niet dat hij het erg zou vinden dat ze gemarteld zou worden. Maar hij wilde geen tijd verspillen en niets aan het toeval overlaten. Natuurlijk had nog nooit iemand de Spelen overleefd, maar tegelijkertijd wist men nooit wat er kon gebeuren.
“Maar, meesters,” protesteerde Kyle, “Caitlin stamt, zoals jullie zeiden, van een krachtige bloedlijn af, en ze is gevaarlijker en ongrijpbaarder dan u zich voor kunt stellen. Ik verzoek om toestemming om haar onmiddellijk te doden. Er staat te veel op het spel.”
“Je bent nog jong,” zei een andere rechter, “dus vergeven we je dat je aan ons oordeel twijfelt. Normaal zou je ter plekke gedood zijn.”
Kyle boog zijn hoofd. Hij besefte dat hij te ver was gegaan. Nog nóóit had iemand de rechters tegengesproken.
“Ze is in Assisi. Daar ga je nu heen. Ga snel en treuzel niet. Nu je het zo hebt gesteld, kijken we er enorm naar uit haar voor onze ogen te zien sterven.”
Kyle draaide zich om.
“En Kyle,” riep een van hen.
Hij draaide zich weer om.
De hoofdrechter trok zijn kap terug, en liet daarmee het meest groteske gezicht zien dat Kyle ooit had gezien, vol met bulten, rimpels en wratten. Hij opende zijn mond en grijnsde afschuwelijk, waarbij gele, scherpe tanden en blinkende, zwarte ogen zichtbaar werden. Hij grijnsde nog wijder: “De volgende keer dat je onaangekondigd voor ons verschijnt, zal jíj degene zijn die langzaam sterft.”
Hoofdstuk zes
Caitlin vloog boven het pittoreske Umbrische platteland, over heuvels en valleien, en bekeek het weelderige, groene landschap in het vroege ochtendlicht. Onder haar uitgespreid lagen de kleine boerengemeenschappen: kleine, stenen huisjes omringd door honderden vierkante meters land; er kwam rook uit de schoorstenen.
Naarmate ze naar het noorden vloog, veranderde het landschap geleidelijk in de heuvels en valleien van Toscane. Zo ver ze maar kon kijken, zag ze wijngaarden die in de glooiende heuvels waren geplant, en arbeiders die grote strohoeden die al aan het werk waren en de ranken in de vroege ochtend verzorgden. Dit land was prachtig, en een deel van haar wilde dat ze nu kon afdalen, en een leven kon starten in een van die kleine boerderijhuisjes.
Maar er was werk aan de winkel. Ze vloog verder naar het noorden en hield Rose stevig vast, die opgekruld in haar shirt lag. Caitlin voelde dat ze dichterbij Venetië kwam en ze voelde zich erdoor aangetrokken als een magneet. Hoe dichterbij ze kwam, hoe meer anticipatie ze voelde in haar hart; ze kon nu al voelen dat daar mensen waren die ze ooit had gekend. Ze wist alleen nog niet wie. Ze kon niet voelen of Caleb er was, of zelfs maar of hij nog leefde.
Caitlin had er altijd van gedroomd om naar Venetië te gaan. Ze had foto’s van de kanalen gezien, van de gondels, en had zich altijd voorgesteld dat ze er ooit heen zou gaan, mogelijk met iemand waar ze van hield. Ze had zich zelfs een huwelijksaanzoek op een gondel voorgesteld. Maar ze had nooit verwacht op deze manier te gaan.
Terwijl ze steeds dichterbij kwam, besefte ze dat het Venetië dat ze nu zou bezoeken, dat van 1790, heel anders kon zijn dan de foto’s uit de 21e eeuw die ze kende. Ze verwachtte dat het kleiner, minder ontwikkeld en meer plattelands zou zijn. Ze stelde zich ook voor dat het er nog niet zo druk zou zijn.
Maar ze merkte al snel dat ze er behoorlijk naast zat.
Toen Caitlin eindelijk de buitenwijken van Venetië bereikte, schrok ze toen ze zelfs van deze hoogte zag dat de stad er verrassend veel uitzag als de foto’s ervan in de moderne tijd. Ze herkende de beroemde historische architectuur, alle kleine bruggen, dezelfde bochten in de kanalen. Sterker nog, ze was geschokt dat het Venetië van 1790 wat uiterlijk betreft helemaal niet zoveel verschilde van dat van de 21e eeuw.
Hoe meer ze nadacht, hoe logischer het werd. De architectuur van Venetië was niet slechts honderd jaar oud: hij was honderden en honderden jaren oud. Ze herinnerde zich een geschiedenisles op een van haar vele scholen, die over Venetië ging, over een paar kerken die in de 12e eeuw gebouwd werden. Nu wilde ze dat ze beter had opgelet. Het Venetië onder haar, een uitgestrekte massa gebouwen, was geen gloednieuwe stad. Zelfs in 1790 was het al honderden jaren oud.
Caitlin voelde zich daardoor getroost. Ze had verwacht dat het jaar 1790 zou zijn als een andere planeet, en ze was opgelucht om te zien dat er helemaal niet zoveel was veranderd. Dit zag er eigenlijk uit als dezelfde stad die ze bezocht zou hebben in de 21e eeuw. Het enige verschil dat ze meteen kon zien, was dat er natuurlijk geen enkele motorboot op de wateren lag. Er lagen geen speedboten, geen grote ferry’s en geen cruiseschepen. In plaats daarvan waren de wateren vol met zeilschepen met metershoge masten.
Caitlin verbaasde zich ook over de drukte. Ze dook lager en vloog nog een meter of dertig boven de stad, en zelfs nu, in de vroege ochtend, waren de straten afgeladen met mensen. En de waterwegen waren compleet gevuld met bootverkeer. Ze was geschokt: deze stad zat nog meer verstopt dan Times Square. Ze had zich altijd voorgesteld dat terug in de tijd reizen zou betekenen dat er minder mensen, kleinere menigten zouden zijn. Waarschijnlijk had ze ook dat mis.
Terwijl ze om de stad heen bleef vliegen, werd ze nog wel het meest verrast door het feit dat Venetië niet slechts één stad was, niet één eiland: het lag verspreid over vele eilanden, tientallen eilanden aan alle kanten, met allemaal hun eigen gebouwen. Het waren allemaal kleine stadjes op zich. De meeste gebouwen stonden op het eiland waar Venetië zelf op lag, dat het dichtst bebouwd was. Maar de tientallen andere eilanden leken met elkaar verbonden en een essentieel onderdeel van de stad te vormen.
Waar ze zich ook over verbaasde, was de kleur van het water: het was een glimmend blauw. Het was zo licht, zo onwerkelijk, eerder het soort water dat ze ergens in de Caribbean had verwacht.
Terwijl ze steeds opnieuw over het eiland vloog in een poging zich te oriënteren en een landingsplek uit te zoeken, had ze er spijt van dat ze hier nooit heen was gegaan in de 21e eeuw. Ach, in ieder geval had ze nu haar kans.
Caitlin werd ook enigszins overweldigd. Het leek zo’n enorm uitgestrekte plek. Ze had geen idee waar ze moest landen, waar ze moest beginnen met zoeken naar mensen die ze ooit had gekend – als die zelfs maar hier waren. Ze had zichzelf de dwaze voorstelling van een kalmer, meer pittoresk Venetië gemaakt. Zelfs van hieraf kon ze al zien dat ze dagenlang door deze stad kon lopen zonder de andere kant te bereiken.
Ze besefte dat er geen enkele plek was om onopvallend te landen op het eiland van Venetië zelf. Het was er te druk en er was geen onopvallende manier om het te benaderen. Ze wilde niet dat soort aandacht op zich vestigen. Ze had geen idee welke andere verbonden daarbeneden waren, en hoe territoriaal die waren; ze had geen idee of ze vriendelijk of kwaadaardig waren; en ze had geen idee of die mensen net als in Assisi op jacht waren naar vampiers en