Om het in het kort nog eens samen te vatten (zoo begint onze Engelsche leerares ook elken nieuwen zin), ik ben heel, heel blij met mijn zeven cadeaux. Ik verbeeld me, dat alles in een groot pak van mijn familie in Canada is gekomen. Het horloge is van Vader, de reisdeken van Moeder (die is altijd bang, dat ik hier in dat kille klimaat kou zal vatten), de kruik van Grootmoeder, het gele papier van mijn kleine broertje Harry, Isabel, mijn zusje, gaf mij de zijden kousen en Tante Suze de gedichten van Matthew Arnold. Van Oom Harry (kleine Harry is zoo naar hem genoemd) komt het woordenboek. Eigenlijk wilde hij me chocolade sturen, maar ik vond het woordenboek veel nuttiger.
Je hebt er niets op tegen, is het wel, om zoo voor een heele familie te spelen?
Zal ik je nu eens iets over mijn vacantie vertellen, of kan alleen mijn werk je maar interesseeren?
Het meisje uit Texas heet Leonora Fenton, (haast net zoo'n gekke naam als Jerusha, vind je niet?) Ik houd wel van haar, maar niet zooveel als van Sallie McBride. En ik zal ook nooit zooveel van iemand gaan houden als van Sallie, behalve van jou natuurlijk. Van jou zal ik altijd het meeste houden, dat spreekt vanzelf, want jij bent mijn heele familie in één persoon.
Leonora en ik en twee tweede jaars studenten hebben elken mooien dag groote wandelingen gemaakt. Wij droegen voetvrije rokken, sweaters en gebreide mutsen en kleine wandelstokken voor de mop en hebben zoo den heelen omtrek doorkruist. Eens zijn we naar de stad gewandeld (dat was vier mijlen) en hebben daar gegeten in een restaurant, waar de studenten altijd heengaan. Eerst kreeft en vleesch (75 cent) en beschuit met bessensap toe (30 cent). Goedkoop en voedzaam!
Het was éénig leuk, vooral voor mij, omdat het zoo heel anders was dan in het gesticht. Vadertje, ik voel me nu nog elken keer weer als een vluchteling, wanneer ik Fergussen Hall verlaat. Voordat ik het zelf wist, had ik de anderen al over dat gevoel gesproken en ik kon me nog net bijtijds inhouden. Maar het valt me zoo vreeselijk moeilijk niet alles uit te flappen, wat me te binnenschiet. Ik ben van natuur een erg mededeelzaam zieltje en als ik jou niet had om alles te vertellen, mijn lieve Vadertje, dan geloof ik heusch, dat ik nog eens op een goeden dag zou barsten!
Verleden Vrijdag heeft de directie van Fergussen Hall aan alle achterblijfsters een caramelfuif aangeboden. Wij waren met ons tweeëntwintigen; groentjes en tweede-, derde- en vierdejaars, allen vreedzaam bijeen. De keuken is kolossaal groot met roodkoperen pannen en ketels op een rij aan den steenen muur. De kleinste ketel heeft nog veel van een stoomketel. Wij wonen hier met ons vierhonderden op Fergussen.
De chef-kok met een witte muts en schort kreeg nog 22 andere witte mutsen en schorten (ik begrijp niet waar hij die zoo vlug vandaan tooverde), en wij werden allen aan het werk gezet.
Het was éenig leuk, al hebben we wel eens betere caramels gegeten. Toen we klaar waren en wijzelf en de deurknoppen en alles in de keuken even vies en kleverig was, hebben we een processie georganiseerd en zijn we, met onze mutsen en schorten aan, elk met een groote vork, lepel of braadpan gewapend, door de gangen gemarcheerd naar de ontvangkamer, waar een half dozijn professoren en leeraressen rustig hun avond doorbrachten. Wij gaven een serenade met studentenliederen ten beste en boden hun verfrisschingen aan. Ze namen alles heel beleefd maar toch een beetje weifelend aan. Toen gingen wij weer naar onze kamers terug, en zwijgend en kleverig, op groote brokken caramel zuigend, bleven ze daar achter.
Nu zie je weer, Vadertje Langbeen, wat een welopgevoede dame ik hier nog eens zal worden.
Kijk eens naar deze penneschets. Geloof je niet werkelijk ook, dat ik een schilderes moest worden inplaats van een schrijfster?
Over twee dagen is de vacantie weer voorbij en dan zal ik alle meisjes weer hier zien. Nu is mijn toren wel een beetje eenzaam. Wanneer negen meisjes een huis bewonen, dat voor vierhonderd is gebouwd, kom je jezelf wel wat verlaten voor.
Elf bladzijden al! Arme lieveling, wat zul je moe zijn! Ik was eigenlijk van plan je alleen maar een kort bedankbriefje te schrijven, maar nu zie je, waartoe mijn schrijfsterstalent me niet al brengt!
Dag mijn oude, lieve Vadertje. Je bent een schat, dat je zoo aan me hebt gedacht. Ik zou volkomen gelukkig zijn, wanneer er niet een klein wolkje aan den hemel dreigde: in Februari beginnen de examens.
P.S. Misschien vind je het niet erg comme il faut, dat ik je zoo maar „lieveling” noem. Neem het me niet kwalijk. Ik moet toch iemand op de wereld liefhebben en ik heb alleen maar Juffrouw Lippett en jou, dus snap je wel, Vadertje, dat ik wel van jou moet houden, want aan haar heb ik het land.
Mijn lieve Vadertje Langbeen.
Je moest ons hier op College eens zien blokken! Wij hebben allemaal vergeten, dat er ook eens een vacantietijd bestond. In de laatste vier dagen alleen heb ik 75 onregelmatige werkwoorden in mijn arm hoofd gepompt—het is nu maar te hopen, dat die er tot na het examen in blijven!
Sommige meisjes verkoopen hunne leerboeken wanneer ze die niet meer noodig hebben, maar ik wil de mijne alle houden. Wanneer ik dan eindelijk heelemaal afgestudeerd ben, zal mijn heele opleiding in een rijtje in mijn boekenkast staan en als ik iets niet weet, kan ik het dadelijk opslaan. Dat is veel secuurder dan al die wijsheid te onthouden, (dat gaat toch niet!)
Julia Pendleton kwam vanavond even binnen om me een buurvisite te brengen. Ze bleef hier een flink uur plakken en had het natuurlijk over „Familie”. Ik kon maar niet van haar afkomen. Ze wilde met alle geweld weten, welke mijn Moeders meisjesnaam was. Heb je ooit zoo'n onmogelijke vraag gehoord aan iemand, die uit een vondelingengesticht komt? Ik dorst haar niet te bekennen, dat ik het niet wist en zei toen maar den eersten den besten naam, die me te binnen schoot en dat was Montgomery. Ze wilde toen weten of ik van de Montgomery's uit Massachusetts of wel van die uit Virginia afstamde.
Haar moeder was een Rutherford. Die familie is (dat spreekt van zelf) verbazend oud en nog door huwelijk aan Hendrik VIII verwant. Van haar Vaders kant stamt ze van nog vóór Adam's tijd. Op de bovenste takken van haar stamboom huist een superieur apengebroed met zacht, zijachtig haar en extra lange staarten.
Ik was van plan je vanavond een lieven, aardigen en geestigen brief te schrijven, maar ik ben werkelijk te slaperig en te dood op. Het lot van een eerstejaars studente is werkelijk niet op rozen gebed.
Liefste Vadertje Langbeen.
Ik heb allerafschuwelijkst nieuws voor je, maar ik zal niet dadelijk met de deur in huis vallen. Eerst moet ik probeeren je in een goed humeur te brengen.
Jerusha Abbott is haar schrijfstersloopbaan begonnen. Haar gedicht, getiteld „Uit mijn toren”, verschijnt in het tweede nummer van „De Maandelijksche” op de allereerste bladzij—een groote eer voor een eerste jaars. De Engelsche leerares hield me op weg naar de kapel even tegen en zei dat het een alleraardigst gedicht was. De zesde regel uitgezonderd, want die heeft te veel lettergrepen. Als je er iets om geeft, zal ik je er den volgenden keer een copie van sturen.
Wacht eens—heb ik niet nog iets aardigs om je te vertellen? O, ja, ik heb leeren schaatsenrijden en kan nu al heel alleen voortkrabbelen. En ik kan ook aan een touw van de zoldering van het gymnastieklokaal af naar beneden klauteren. En ik kan 1.50 M. hoog springen, misschien breng ik het nog wel tot twee Meter!
Van morgen preekte hier de bisschop van Alabama.
Prachtig! Zijn tekst was „Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt”. Hij wees er op, dat we niet zoo op gebreken van anderen moeten letten en ook de menschen niet mogen ontmoedigen met ons hard oordeel. Ik wou dat je er bij geweest was.
Vandaag is het de heerlijkste, zonnigste winterdag, die je je kunt voorstellen. IJskegels hangen aan de boomen en de heele wereld gaat onder een zware vracht sneeuw gebukt… behalve ik, want ik ga onder mijn groot verdriet gebukt.
Nu komt het nieuws! Vat moed, Judy, je moet het vertellen. Ben je nu heusch in een goed humeur?.... Ik ben voor