Met de meeste hoogachting, teeken ik
uw speciale correspondent van de voorhoede.
P.S. Ik weet, dat ik geen antwoord op mijn brieven mag verwachten en ze hebben me ook genoeg gewaarschuwd, dat ik je niet met vragen mag lastig vallen. Maar één ding zou ik toch zoo graag willen weten. Zeg Vadertje, ben je vreeselijk oud of maar een béétje oud. En ben je heelemaal kaal of heb je alleen maar een klein maantje? Het is zoo vreeselijk vervelend als ik aan jou als aan iets wezenloos moet denken, net zooals aan een theorieregel in de meetkunde.
Gegeven: Een groote, rijke man, die aan meisjes het land heeft maar heel edelmoedig is voor een brutaal klein ding.
Gevraagd: Hoe ziet hij er uit?
Lieve Vadertje Langbeen,
Je hebt nog altijd niet op mijn vraag geantwoord en toch was die van groot belang.
Ben je kaal?
Ik heb bij me zelf nog eens overdacht, hoe je er wel uit moet zien en ik weet het nu precies. Maar als ik den kruin van je hoofd bereik, is mijn heele kennis uitgeput. Het maakt me radeloos! Ik kan maar niet uitmaken of je sneeuwwit haar hebt of wel ravenzwarte lokken of peper-en-zout of wel heelemaal niets.
Hier heb je je portret.
Maar nu de hoofdzaak: moet ik er nog wat haar opplakken?
Wil je weten wat voor kleur oogen je hebt? Ze zijn grijs en je wenkbrauwen steken als luifels naar voren (in romans spreken ze altijd van dreigende, zwarte wenkbrauwen maar ik vind dat niet leuk), je mond vormt een rechte, besliste lijn, bij de mondhoeken trekt die heel even spottend naar beneden. Zie je wel, dat ik je ken? Je bent een scherpe, oude heer, toch heel aardig, maar je hebt een lastig humeur.
(Daar gaat de bel. We moeten naar de kapel).
Ik heb een vasten stelregel waarvan ik nooit wil afwijken: 's avonds studeer ik niet, onverschillig hoeveel opstellen we ook voor den volgenden dag hebben opgekregen. Dan lees ik alleen maar mooie boeken en ik heb een massa te lezen, want 18 lange jaren heb ik het niet kunnen doen. Je kunt je heusch niet voorstellen, wat een woestenij van onwetendheid er in mijn hersenen heerscht. Nu eerst krijg ik er zelf een flauw besef van. Van de dingen, die de meeste meisjes van een gewone familie met een eigen thuis en vrienden en een bibliotheek al van kind af aan weten, heb ik nog nooit gehoord.
Ik heb nog nooit „Moeder de Gans” gelezen of „David Copperfield” of „Ivanhoe” of „Asschepoes” of „Blauwbaard” of „Robinson Crusoe” of „Jane Eyre” of „Alice in Wonderland” of iets van Rudyard Kipling. Ik wist niet, dat Hendrik VIII meer dan eens getrouwd was en dat Shelley een dichter was. En nog veel minder, dat de menschen van de apen afstammen en dat het Paradijs maar een mooie mythe is. Ik wist niet, dat R.L.S. de afkorting van Robert Louis Stevenson is en dat George Eliot een vrouw was. Ik had nog nooit een afbeelding van de Mona Lisa gezien en (het is waar maar je zult het haast niet kunnen gelooven) ik had nog nooit van Sherlock Holmes gehoord.
Nu weet ik al die dingen en ook nog een heeleboel meer, maar nu zie je eens, hoe ik mijn best moet doen om dat alles in te halen. En is het niet grappig, ik verlang den heelen dag al naar den avond en dan hang ik een bordje met „Niet te spreken” op de deur en doe mijn mooie warm-roode kimono aan en mijn sandalen. Alle kussens worden op de sofa gegooid, de koperen studeerlamp bij mijn hoofd neergezet en dan ga ik lezen, lezen en nog eens lezen. Eén boek is nooit genoeg, ik heb er altijd vier tegelijk bij de hand. Op het oogenblik zijn dat Tennyson's gedichten, „Vanity Fair”, Kiplings „Plain Tales” en dan nog (lach niet) „Op eigen wieken” van Louise Alcott. Ik heb gemerkt, dat ik hier het eenige meisje ben, dat dat boek in zijn jeugd nog niet gelezen heeft. Ik heb het niemand verteld (dan zou ik dadelijk den naam krijgen van een vreemd kind) maar ik ging heel kalm de deur uit en kocht het boek voor $ 1.12 van mijn zakgeld van de laatste maand. En als er nu iemand een volgende keer over kleverige lemoenen spreekt, weet ik tenminste, wat ze er mee bedoelt.
(Daar heb je de 10-uur-bel. Deze brief is wel erg verward).
Mijnheer,
Hiermede heb ik de eer u mede te deelen, dat ik nieuwe ontdekkingen op het gebied van de meetkunde heb gedaan. Vrijdag l.l. hebben we ons werk over de parallelogrammen gestaakt en hetzelve bij de afgeknotte pyramides voortgezet. Wij vinden onzen studieweg hobbelig en zéér steil.
De volgende week begint de Kerstvacantie en wij hebben allen onze koffers voor den dag gehaald. De gangen staan er zoo propvol mee, dat je er haast niet door kunt en wij zijn allemaal zoo dol-opgewonden, dat we haast niet meer aan ons werk denken. Ik krijg beslist een heerlijken vacantietijd! Er is hier een andere nieuweling, die uit Texas komt en ook met de vacantie hier blijft en nu hebben wij afgesproken om samen lange wandelingen te maken en—als we ijs krijgen—te leeren schaatsenrijden! Dan is daar nog de heele bibliotheek en drie volle weken om te lezen!!
Dag, Vadertje, ik hoop dat jij je even blij voelt als ik me nu!
P.S. Vergeet vooral niet mijn vraag te beantwoorden! Als je het te lastig vindt om te schrijven, kun je je secretaris toch even laten telegrafeeren.
B.v.
Mijnheer Smith is heelemaal kaal,
of:
Mijnheer Smith is niet kaal,
of:
Mijnheer Smith heeft sneeuwwit haar,
en het kwartje dat het telegram kost, mag je dan van mijn maandgeld afhouden.
Dàààg, tot Nieuwjaar! En prettige Kerstvacantie!
Mijn lieve Vadertje Langbeen,
Sneeuwt het ook zoo waar jij bent? Alles wat ik hier vanuit mijn toren zie, is wit, en groote sneeuwvlokken dwarrelen voortdurend naar beneden. Het is laat in den namiddag. De zon is juist ondergegaan en koud-gele strepen zijn achter de nog kouder lila heuvels zichtbaar. Ik zit hier in mijn raamzitje om bij het laatste daglicht nog aan jou te schrijven.
Je heerlijke vijf goudstukjes waren een verrassing! Ik ben er niet aan gewend met Kerstmis cadeaux te krijgen en jij hebt me al zóó veel gegeven—alles wat ik heb, komt van jou—dat ik zelf vind, dat ik eigenlijk niet nog iets extra's verdien. Maar het is toch heerlijk, dat je het me gestuurd hebt! Wil je weten, wat ik er voor gekocht heb?
I. Een zilveren horloge in een leeren riempje om aan mijn pols te dragen. Nu zal ik altijd wel op tijd op college komen.
II. De gedichten van Matthew Arnold.
III. Een nikkelen kruik.
IV. Een heerlijke warme reisdeken. (Het is vaak ijskoud in mijn toren).
V. 500 folio's geel papier. (Ik ben van plan nu gauw een schrijfster te worden, weet je).
VI. Een woordenboek van synoniemen. (Om de woordenschat van de schrijfster te vergrooten).
VII. (Eigenlijk heb ik niet veel lust om je ook dit laatste te bekennen, maar ik wil het toch niet voor je verzwijgen). Een paar zijden kousen.
En nu moet je nooit vertellen, dat ik niet alles, tot het laatste toe, opbiecht!
Het was een klein, flauw motief, dat me er toe bracht ook die zijden kousen te koopen. Luister maar! Julia Pendleton komt 's avonds in mijn kamer om met me meetkunde te doen en zit daar met gekruiste beenen op mijn sofa, opdat ik vooral toch maar haar zijden kousen zal zien. Maar nu komt de mop! Als zij nu weer terug komt, zal ik met gekruiste beenen op háár canapé gaan zitten en ook zijden kousen dragen! Nu zie je weer, Vadertje, wat Judy toch een kinderachtig schepseltje is, maar