»Dat zou ik niet durven verzekeren,” antwoordde de Arabier ernstig. »Deze steen gelijkt dien uit het tapijt op een haar, doch hij heeft hier eene kleine verhevenheid, die ik bij den smaragd nooit heb opgemerkt. Ongetwijfeld werd hij nooit uit zijne omgeving losgemaakt, en misschien heeft dit kleine knobbeltje op het weefsel gelegen; en toch, toch – Zeg eens, goudsmid, gaf de dief u den smaragd geheel naakt, zonder eenig omhulsel?”
»Zoo naakt als Adam en Eva, voor zij den appel hadden gegeten,” antwoordde de jood.
»Dat ’s jammer, zeer jammer!” hernam de koopman. »Het komt mij voor als ware de steen in het tapijt ook een weinig langer geweest. In dit geval is het bijna dwaas en ondenkbaar dat er twijfel zou kunnen bestaan, en toch vraag ik mijzelven: Zou dit werkelijk de steen zijn, die in den bloemknop heeft gezeten?”
»Maar om ’s hemels wil,” riep Orion, »de dubbelganger van zulk een eenig juweel valt toch niet op hetzelfde oogenblik uit de lucht in hetzelfde huis neder! Verblijden we ons, dat het verloren schaap is wedergevonden. Ik zal het kleinood thans in de ijzeren kist sluiten, vader, en zoodra gij den roover beet hebt, moet ik geroepen worden, verstaat gij, Psamtik?”
Hierop groette hij zijne ouders met een wenk, bood den Arabier de hand en wel op eene wijze, die ieder goed moest doen en ook den ouden heer opnieuw voor hem innam, en verliet het vertrek.
De goede naam van den koopman was gered, doch de nauwgezette man gevoelde zich verontrust door den twijfel, dien hij maar niet onderdrukken kon. Toen hij van den Mukaukas afscheid wilde nemen, was deze zoo diep in zijn kussen gezonken en hield hij de oogen zoo vast gesloten, dat niemand weten kon of hij waakte of sliep, en zoo verliet de Arabier hem zonder groet, daar hij hem in het laatste geval niet wilde storen.
TIENDE HOOFDSTUK
Paula had zich na de aandoeningen van den laatsten nacht met een kloppend hart op het rustbed geworpen. Zij kon den slaap maar niet vatten, en een paar uren na zonsopgang was zij opgestaan om de vensterluiken te sluiten. Daarbij had zij naar buiten gekeken en gezien hoe Hiram in een der booten van den Mukaukas was gesprongen en het lichte vaartuig van den oever had gestooten. Zij durfde roepen noch wenken, maar nadat de trouwe man midden op den stroom was gekomen, had hij omgekeken, het gezicht naar haar venster gewend, haar in het witte morgengewaad herkend, en den roeiriem hoog en sierlijk in de hoogte gehouden. Dat kon alleen beteekenen dat hij zijn last volvoerd en het kleinood verkocht had. Hij stak nu den Nijl over, om den Nabateër aan te werven.
Nadat zij de luiken gesloten en het vertrek duister gemaakt had, legde zij zich nog eens neder, en nu deed de jeugd hare rechten gelden; de zwaar vermoeide viel in een diepen slaap, die niet door droomen werd verontrust. Toen zij ontwaakte, terwijl het zweet haar op het voorhoofd parelde, was de zon nog maar weinig van de middaghoogte verwijderd, moest er nog slechts een uur verloopen voor het tijdstip van het ariston, het Grieksche ontbijt, dat gemeenschappelijk werd gebruikt, evenals de hoofdmaaltijd, die tegen den avond volgde. Zij was nog nooit daarbij gemist en haar uitblijven zou ditmaal opzien baren. Evenals in alle voorname Egyptische huizen, zoo ging het ook in dat van den Mukaukas meer Grieksch dan Egyptisch toe en dat niet enkel ten aanzien van de maaltijden, maar ook in vele andere dingen, inzonderheid de taal. Van den heer des huizes tot aan het jongste lid van de familie sprak men onder elkander Grieksch en alleen met de dienstboden Koptisch, de oude landtaal, waarin echter sedert lang talrijke Helleensche woorden en spreekwijzen waren overgenomen.
Het kleindochtertje van den stadhouder, de aardige tienjarige Maria, had gemakkelijker Grieksch dan Koptisch zonder fouten leeren spreken, maar bij Paula’s komst had zij het nog zoover niet gebracht, dat zij de taal der Hellenen zuiver schrijven kon. Deze hield veel van kinderen, verlangde naar bezigheid en had daarom uit eigene beweging de taak op zich genomen om de kleine in deze kunst te onderrichten, over welken dienst hare familiebetrekkingen zich aanvankelijk schenen te verheugen. Doch zeer spoedig ontstond er tusschen vrouw Neforis en de nicht van haar gemaal de droevige verhouding, die zou blijven bestaan, en thans had de eerste aan die lessen een einde gemaakt en als grond voor deze beleedigende handelwijze aangevoerd, dat Paula haar discipeltje geheele stukken had gedicteerd uit een Grieksch gebedenboek van hare orthodoxe geloofsbelijdenis. Werkelijk was dit gebeurd, maar zonder eenige bijbedoeling, en de stukken door haar uitgekozen, behelsden enkel gedachten die ieder christen, onverschillig van welke geloofsbelijdenis, het hart konden verheffen.
De kleine was bij de machtspreuk harer grootmoeder in tranen uitgebarsten, en hoewel Paula het zeer ernstig opnam met de lesuren, had Maria de oudere vriendin hartelijk lief, met het dwepend gevoel van een halfvolwassen meisje – want dat was eene tienjarige in Egypte – hetwelk met al de hartstocht van haar gemoed zich hecht aan eene schoone jonkvrouw, die in elk opzicht hare meerdere is. En Paula’s armen waren wijd geopend voor het kind, dat zonlicht bracht in de sombere, kille levenslucht, die haar in het huis van haar oom omgaf. Maar vrouw Neforis zag in de vurige liefde van het kind voor de Melchietische bloedverwante iets overdrevens, iets ongezonds, ja iets dat de geloofsovertuiging van het meisje in gevaar kon brengen, en het scheen haar toe als had Maria onder den invloed der Damasceensche het hart van haar afgewend, om dezen met meer teederheid aan te hangen. De bewijzen lagen voor de hand, dat dit geen bloot vermoeden was, want het kind, dat bijzonder gevoelig was op het punt van rechtvaardigheid, kon het niet verdragen dat hare vriendin werd miskend, teruggezet, zelfs vaak in het openbaar ongunstig en stellig valsch beoordeeld; weshalve Maria zich verplicht achtte zoo veel in haar vermogen was goed te maken, wat hare grootmoeder misdreef ten opzichte van eene huisgenoote, die in haar oog volmaakt was.
Neforis was nochtans niet de vrouw om zich deze houding van de kleine te laten welgevallen. Maria was hare kleindochter, de eenige dochter van haar overleden zoon, en niemand mocht zich plaatsen tusschen hen beiden. Zoo verbood zij het meisje, Paula zonder bepaalden last op hare kamer te bezoeken, en toen er eene Grieksche opvoedster voor het kind in dienst was genomen, ontving deze de bijzondere opdracht om hare kweekelinge zooveel mogelijk van de Damasceensche verwijderd te houden. Dit alles gaf echter voedsel aan den hartstocht van het kind, en hoewel de grootmoeder het telkens met teederheid tot zich trok en Maria van hare zijde ook niet uit het oog verloor wat zij aan deze verschuldigd was, toch wilde het tusschen beiden niet tot warme toegenegenheid komen; en daarvan was Paula zeker de schuld, zij het ook tegen haar zin, en alleen omdat zij hier woonde. Vrouw Neforis gaf de nicht van haar gemaal zoowel openlijk als door ontelbare bedekte toespelingen te voelen, dat zij de kleindochter van haar vervreemdde, en dus bleef Paula niet anders over dan het kind, waartoe zij zich zoozeer getrokken gevoelde, op een afstand te houden en het alleen in buitengewone gevallen de volheid harer liefde te doen gevoelen. Ten slotte had het leven haar zooveel verdriet opgeleverd, dat het haar niet meer mogelijk was zich als vroeger eenvoudig aan een onschuldig schepseltje over te geven, en kind met het kind te zijn. Maria bespeurde dit wel en schreef de verandering, die er bij Paula plaats had toe, aan het leed dat zij gevoelde over de harde behandeling van hare grootmoeder.
Voor etenstijd kon Maria het meest met hare vriendin alleen spreken, want dan lette niemand op haar en grootmoeder had haar nog nooit verboden de jonkvrouw aan tafel te noodigen. Een bezoek bij deze vriendin was voor het kind het grootste genot, reeds omdat het verboden was, maar niet minder omdat Paula zich op hare kamer geheel anders vertoonde dan onder de overige huisgenooten; omdat zij haar kussen kon en daarbij zeggen mocht hoe lief zij haar had. Daar vertelde het haar ook al wat oorbaar was van hetgeen zich in haar kleinen levenskring voordeed, doch haar de vertrouwde te maken van hare ongehoorzaamheid of van onschuldige kinderstreken, daarvan werd het levenslustige en soms overmoedige kind teruggehouden door de bewondering voor haar, die in hare oogen zooveel grooter, edeler en voornamer was dan alle andere menschen.
Juist was Paula met haar toilet gereed, toen Maria, die anders met eene vaart alsof ze een jongen was de vertrekken van hare grootmoeder binnenstormde, bescheiden aan de deur klopte. Zij vloog haar niet om den hals, gelijk zij bij de weduwe Susanna en haar speelziek dochtertje Katharina deed, maar zij kuste alleen haar blanken arm met innige teederheid en kleurde daarna tot over de ooren van geluk, toen Paula zich naar haar nederboog, haar een kusje gaf op lippen, haar en voorhoofd, en daarna hare vochtige, bloeiende wangen wat afdroogde. Zij nam daarop Maria’s kopje vriendelijk tusschen de handen en zeide: »Wat ziet ge er uit wildzang!”
Het aardige, aanvallige gezicht van de kleine zag inderdaad vuurrood en hare oogen waren