Sherlock Holmes: De Agra-Schat. Doyle Arthur Conan. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Doyle Arthur Conan
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Зарубежная классика
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
zou hij willen komen?” vroeg zij met iets smeekends in haar stem.

      „Ik zal mij gelukkig achten en er eene eer in stellen,” zeide ik gejaagd, „als ik u in eenig opzicht van dienst zal kunnen zijn.”

      „Gij zijt beiden zeer vriendelijk,” antwoordde zij, „ik heb een afgezonderd leven geleid en bezit geene vrienden waarop ik mij zou kunnen beroepen. Als ik om zes uur hier ben, zal het, naar ik denk, vroeg genoeg zijn?”

      „Ja, maar vooral niet later,” zei Holmes, „er rest echter nog een vraag: Is dit handschrift hetzelfde als dat van de adressen op de doosjes met de paarlen?”

      „Ik heb ze bij mij,” antwoordde zij, terwijl zij hem een half dozijn stukjes papier overreikte.

      „Gij zijt bepaald een model-cliënt, en zeer correct. Laat ons nu eens zien.” Hij spreidde de papiertjes op de tafel en keek snel van het een op het andere. „Zij zijn met een verdraaide hand geschreven, behalve de brief,” zeide hij onmiddellijk, „maar het lijdt geen twijfel dat de schrijver dezelfde is. Zie eens hoe de e afgebroken is en beschouw dan de krul van de s. Die zijn stellig van denzelfden persoon. Ik zou niet gaarne ijdele hoop bij u opwekken, Miss Morstan, maar is er eenige overeenkomst tusschen deze hand en die van uwen vader?”

      „In geen enkel opzicht.”

      „Dit antwoord verwachtte ik. Wij zullen u dus om zes uur verwachten. Wees zoo goed en laat mij de papieren behouden. Dan kan ik de zaak eens overzien. Het is nu pas half-vier. Au revoir, dus.”

      „Au revoir,” zei onze bezoekster, en met een vriendelijken blik op ons beiden, verborg zei haar doos met paarlen weder in haren boezem, en verliet haastig het vertrek. Mij voor het venster plaatsende zag ik haar snel de straat afloopen, terwijl haar grijs hoedje met de witte veder op een vogel geleek tusschen de dichte menigte.

      „Wat een aantrekkelijke vrouw!” riep ik uit, mij tot mijn metgezel wendende.

      Hij had zijn pijp weder opgestoken en lag met halfgesloten oogen achterover in zijn fauteuil. „Is zij dat?” vroeg hij op langwijligen toon, „ik heb het niet opgemerkt.”

      „Gij zijt werkelijk een automaat, – een rekenmachine,” riep ik, „er is somwijlen iets bepaald onmenschelijks in u!”

      Hij glimlachte ondeugend.

      „Het is van het grootste belang,” antwoordde hij, „uw oordeel niet te laten leiden door persoonlijke eigenschappen. Een cliënt is voor mij slechts eene eenheid, een factor in een vraagstuk. De op het gemoed werkende eigenschappen staan een zuivere redeneering in den weg. Ik geef u de verzekering dat de bekoorlijkste vrouw, die ik ooit gezien heb, werd opgehangen wegens het vermoorden van drie kleine kinderen om hunne levensverzekeringssom machtig te worden, terwijl de terugstootendste man onder mijne bekenden een filantroop is, die omstreeks een kwart millioen aan de armen van Londen besteed heeft.”

      „In dit geval, echter – ”

      „Ik maak nimmer uitzonderingen. Een uitzondering „wederlegt” den regel. Zijt gij ooit in de gelegenheid geweest om door middel van een handschrift een karakter-studie te maken? Wat is dan uw oordeel omtrent het geschrijf van dezen knaap?”

      „Het is net en regelmatig,” antwoordde ik. „Een man van zaken en tamelijk vast van karakter.”

      Holmes schudde het hoofd.

      „Zie dan eens naar zijn lange letters,” zeide hij, „zij komen nauwelijks boven de gewone uit. Die d kon wel een a, en die l wel een e zijn. Mannen van karakter maken altijd een onderscheid tusschen hunne gewone en lange letters, hoe onregelmatig zij overigens ook mogen schrijven. Er is besluiteloosheid in zijne k's en gevoel van eigenwaarde in zijne hoofdletters. – Ik ga nu even uit. Ik moet eenige bezoeken afleggen. Laat mij u dit boek recommandeeren, – een der merkwaardigste die ooit geschreven werden. Het is „Het martelaarschap van den man,” van Winwood Reade. Ik zal binnen een uur terug zijn.”

      Ik zat in de vensternis met het aangeduide boek in mijn hand, doch mijne gedachten waren verre van het werk des schrijvers. Mijn gedachten keerden tot onze laatste bezoekster terug, tot haren glimlach, die diepe gevoelvolle tonen van hare stem, en het vreemdsoortig geheim dat haar verontrustte. Indien zij zeventien jaar was op het tijdstip van haar vaders verdwijning, dan moest zij nu zeven-en-twintig zijn; – een schoone leeftijd, waarop de jeugd haar zelfvertrouwen verloren heeft en door ondervinding een weinig soberder geworden is. Zoo zat ik te mijmeren, tot er zulke gevaarlijke gedachten bij mij opkwamen, dat ik naar mijn lessenaar snelde en mij ijverig in mijn verhandeling over pathologie verdiepte. – Wat was ik? – Een arm geneesheer, met een zwak been en nog een zwakker fortuin, dat ik aan zulke dingen zou durven denken? Zij was eene eenheid, een factor, en niets meer! Indien mijn toekomst duister was, was het gewis beter om haar als een man tegemoet te zien, dan te trachten haar door onbereikbare luchtkasteelen op te vroolijken.

      DERDE HOOFDSTUK.

       Op onderzoek

      Het was half zes eer Holmes terugkwam. Hij was opgeruimd en zeer goed gemutst, iets wat bij hem van tijd tot tijd werd afgewisseld door een gemoedsgesteldheid die aan ontzenuwing grensde.

      „Er schuilt geen groot geheim in deze aangelegenheid,” zeide hij, den kop thee aannemende dien ik voor hem had ingeschonken, „de feiten schijnen slechts ééne verklaring mogelijk te maken.”

      „Wat! Hebt gij het reeds opgelost?”

      „Nu, dat zou te veel gezegd zijn. Ik heb een feit ontdekt dat een veronderstelling wettigt, dat is alles. Het is slechts een zeer vage veronderstelling. De nadere bizonderheden ontbreken er nog aan. Ik heb zooeven in oude nummers van de „Times” gevonden, dat Majoor Sholto van Upper Norwood, oud-gediende van het 34e regiment Bombay-Infanterie, op den 28 April 1882 overleden is.”

      „Het moge zeer onbegrijpelijk zijn, Holmes, maar ik kan niet inzien tot welke onderstelling dit leiden kan.”

      „Niet? Gij verbaast mij. Beschouw het dan van deze zijde. Kapitein Morstan verdwijnt. De eenige persoon in Londen dien hij kon bezocht hebben is Majoor Sholto. Majoor Sholto verklaart niet geweten te hebben dat hij te Londen was. Vier jaren later sterft Sholto. Binnen een week na zijn dood ontvangt de dochter van kapitein Morstan een kostbaar geschenk, dat jaarlijks herhaald wordt en nu eindigt in een brief die haar als een slecht behandeld meisje beschrijft. Op welke slechte behandeling kan dit anders doelen dan op de verdwijning van haren vader? En waarom zouden de geschenken onmiddellijk beginnen na Sholto's dood, of het moest zijn dat Sholto's erfgenaam iets van het geheim weet, en een schikking wenscht te maken? Hebt gij eenige tegenovergestelde theorie?”

      „Maar welk een vreemdsoortige gevolgtrekking! En hoe ver gezocht! Waarom zou hij nu eerder een brief schrijven dan tien jaren geleden? Bovendien in den brief staat: om haar recht te doen wedervaren. Welk recht wordt daarmede bedoeld? De veronderstelling dat haar vader nog in leven is, is zeker te gewaagd. En van een ander onrecht is u niets bekend.”

      „Er zijn moeielijkheden; zeer zeker groote moeielijkheden,” zei Sherlock Holmes nadenkend, „maar onze expeditie van hedenavond zal ze allen oplossen. Ha, daar is een vierwieler en Miss Morstan zit erin. Zijt gij gereed? Dan was het beter dat wij naar beneden gingen, want het is reeds over den tijd.”

      Ik nam mijn hoed en stevigsten stok, doch merkte op dat Holmes zijn revolver uit het wapenrek nam en in zijn zak liet glijden. Het was dus duidelijk dat hij dacht dat ons avondwerk van ernstigen aard zou kunnen worden.

      Miss Morstan was in een donkerkleurigen mantel gewikkeld, en haar zacht gelaat was rustig, doch bleek. Zij zou meer dan vrouw geweest moeten zijn om zich niet een weinig onrustig te gevoelen bij de vreemdsoortige onderneming waarvoor wij ons op weg begaven; maar toch was hare zelfbeheersching bewonderenswaardig en zij beantwoordde kort en zakelijk de weinige vragen, die Sherlock Holmes nog noodig oordeelde tot haar te richten.

      „Majoor Sholto was een bizonder vriend van mijn papa,” zeide zij, „zijne brieven waren altijd vol van toespelingen op den Majoor. Hij en papa voerden het bevel over de troepen op de Andaman-eilanden; daardoor woonden zij geruimen tijd te zamen. Indertijd