Begeerd. Morgan Rice. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Morgan Rice
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Vampierverslagen
Жанр произведения: Книги про вампиров
Год издания: 2011
isbn: 9781632913678
Скачать книгу
vervolgde zijn weg, en was erg tevreden met zichzelf. Dit was al een goede nacht aan het worden.

      Terwijl hij in een kasseisteegje liep, en naar het district ging dat hij zich herinnerde, begon alles er weer bekend uit te zien. Verschillende prostituees flankeerden de straten, en ze wenkten hem. Tezelfdertijd, strompelden twee grote mannen uit een bar, ze waren duidelijk dronken, en botsten hard op Kyle, omdat ze niet zagen waar ze naartoe gingen.

      “Hee, idioot!” zo schreeuwde een van hen naar hem.

      De andere draaide zich om naar Kyle. “Hee, eenoog!” riep hij. “Kijk eens uit waar je loopt!”

      De grote man strekte zich uit om Kyle een harde stomp op zijn borst te geven.

      Maar hij deed zijn ogen wijd open van verbazing wanneer zijn stop niet gewenste effect had. Kyle had helemaal geen krimp gegeven; het was net hetzelfde als een stenen muur proberen om te duwen.

      Kyle schudde langzaam zijn hoofd, en verbaasde zich erover hoe dom deze mannen waren. Voor dat ze konden reageren, reikte hij naar achteren over zijn schouder, en trok hij zijn zwaard met een klinkend geluid, en in een zwierende beweging hakte hij allebei hun hoofden af, in een fractie van een seconde.

      Hij keek met voldoening hoe hun hoofden rolden, en hoe allebei hun lichamen in elkaar begonnen te zakken totdat ze op de grond vielen. Hij stak zijn zwaard terug, en reikte naar het lijk zonder hoofd en trok het naar zich toe. Hij plantte zijn lange hoektanden recht in de open hals, en dronk gulzig terwijl het bloed alle kanten uit spoot.

      Kyle kon het geschreeuw van de prostituees rond hem horen uitbarsten, toen ze zagen water er gebeurd was. Dit werd gevolgd door het geluid van slaande deuren en van sluitende vensterluiken.

      De hele stad was al bang van hem, zo realiseerde hij zich.

      Goed, dacht hij. Dit was het soort van welkom waar hij van hield.

      HOOFDSTUK ZEVEN

      Caitlin en Caleb vlogen in de vroege ochtend weg van Parijs, over het Franse platteland, zij hield zich stevig vast aan zijn rug, terwijl hij de lucht doorkliefde. Ze voelde zich sterker nu, en ze voelde dat als ze wilde vliegen, dat ze het kon. Maar ze wilde hem niet loslaten. Ze hield ervan om zijn lichaam te voelen. Ze wilde hem alleen maar vasthouden, te voelen hoe het was om weer met hem samen te zijn. Ze wist dat het gek was, maar na zolang gescheiden te zijn geweest, had ze angst dat als ze hem los zou laten, dat hij voor altijd weg zou vliegen.

      Onder hen, bleef het landschap veranderen. Redelijk vlug verdween de stad uit het zicht, en het landschap veranderde in dichte bossen en glooiende heuvels. Dichter bij de stad, waren er de toevallige huizen en boerderijen. Maar hoe verder ze kwamen, hoe opener het landschap werd. Ze kwamen voorbij veld na veld, met glooiende weien, een schaarse boerderij, en grazende schapen. Rook steeg op uit schoorstenen, en zij kon raden dat mensen aan het koken waren. Waslijnen spreidden zich uit over gazons, en er hingen lakens aan. Het was een idyllisch gezicht, en de temperatuur in juli was net genoeg gedaald, zodat de koelere lucht, zeker zo hoog in de lucht, verfrissend was.

      Na uren te hebben gevlogen, maakten ze een ronde bocht, en het nieuwe uitzicht was adembenemend voor Caitlin: daar, aan de horizon, blonk de zee, schitterend blauw, en de golven braken op een eindeloze, vlekkeloze kustlijn. Terwijl ze dichter kwamen, werd de hoogte groter, en glooiende heuvels, kwamen recht op de kustlijn uit.

      Genesteld in de glooiende heuvels, tussen het lange gras, zag ze een enkel gebouw tegen de horizon. Het was een glorierijk, middeleeuws kasteel, ontworpen in een antieken leisteen, en bedekt met uitgewerkte beeldhouwwerken en waterspuwers. Het zat genesteld hoog op de heuvels, en bood een uitzicht over de zee, en werd omringd door velden vol wilde bloemen zover iemand met zijn eigen ogen kon zien. Het was adembenemend mooi, en Caitlin voelde zich alsof ze zich in een postkaart bevond.

      Caitlin klopte van opwinding, terwijl ze zich afvroeg, en ze hoopte te dromen dat dit Caleb’s huis zou kunnen zijn. Ergens wist ze dat dit het was.

      “Ja,” riep hij uit, over de wind, terwijl hij, zoals altijd, haar gedachten las. “Dit is het.”

      Caitlin’s hart ging tekeer van plezier. Ze voelde zich zo opgewonden, en ze voelde zich zo sterk, ze was klaar om zelf te vliegen.

      Plotseling sprong ze van Caleb’s rug af, en ze vloog door de lucht. Gedurende een ogenblik, was ze verschrikkelijk bang, en ze vroeg zich af of haar vleugels zich zouden ontvouwen. Een moment later, lukte het, en ondersteunden ze haar in de in de lucht.

      Ze hield van het gevoel hoe de lucht erdoor stroomde. Het voelde goed aan om ze terug te hebben, om onafhankelijk te zijn. Ze steeg en daalde, om dan weer dicht bij Caleb op te duiken, en die glimlachte terug. Ze doken samen naar beneden, dan weer naar boven, en ze zwermden in en uit elkaars vluchtweg, soms raakten de tippen van hun vleugels elkaar.

      Ze doken naar beneden als een, toen ze dichter bij het kasteel kwamen. Het zag er oud uit; het voelde uitgeleefd aan, maar niet op een slechte manier. Voor Caitlin, voelde het al zoals thuis aan.

      Wanneer ze het allemaal in zich opnam, en het landschap bekeek, de glooiende heuvels, de oceaan in de verte, voelde ze, voor de eerste keer zolang ze zich kon herinneren, een gevoel van vrede over zich komen. Ze voelde zich, eindelijk, alsof ze thuis was. Ze zag haar leven samen met Caleb hier, terwijl ze samen leefden, en zelfs samen opnieuw aan een gezin begonnen, als dat mogelijk zou zijn. Ze zou zich gelukkig voelen om haar dagen hier met hem te slijten – en uiteindelijk, ten lange leste, zag ze niets dat hen in de weg stond.

*

      Caitlin en Caleb landden samen voor zijn kasteel, en hij nam haar hand en leidde haar naar de voordeur. De eik was bedekt in een dikke laag stof en zeezout, en was duidelijk al jaren niet meer geopend geweest. Hij probeerde de deurknop. Hij zat op slot.

      “Het is honderden jaren geleden,” zei hij. “Ik ben aangenaam verrast te ontdekken dat het nog altijd hier staat, dat het niet ten prooi gevallen is aan vandalen – dat het zelfs nog altijd op slot is. Er was ooit een sleutel…”

      Hij reikte naar boven, hoog boven het kader van de deur, en voelde de nis boven de stenen boog. Hij liet zijn vingers op en neer glijden, en uiteindelijk stopte hij, en hij haalde er een lange zilveren loper uit.

      Hij stak hem in het slot, en hij paste er perfect in. Hij draaide hem rond met een klik.

      Hij draaide zich om en glimlachte naar haar, en deed een stap zijwaarts. “Aan jou de eer,” zei hij.

      Caitlin duwde op de zware middeleeuwse deur, en ze opende langzaam en krakend, de zoutkorsten vielen er ondertussen af in klompjes.

      Ze liepen samen binnen. De inkomhal was schemerachtig, en bedolven onder spinnenwebben. De lucht was stil en klam, en het voelde aan alsof er al eeuwen niemand meer was binnengeweest. Ze keek naar boven naar de hoge, gebogen stenen muren, de stenen vloeren. Er waren lagen stof op alles, ook op de glazen ruiten, en dat hield een heleboel licht tegen, en dat deed het donkerder lijken dan het was.

      “Langs hier,” zei Caleb.

      Hij nam haar hand, en leidde haar langs een smalle gang, en het opende verder naar een grote hall, met hoge, gebogen vensters aan beide kanten. Hier was het veel lichter, zelfs met het stof. Hier stonden ook enkele overgebleven meubels: een lange middeleeuwse tafel omringd door rijkelijk versierde houten stoelen. In het midden stond een enorme, marmeren schoorsteenmantel, en een van de grootste openhaarden die Caitlin ooit gezien had. Het was ongelooflijk. Caitlin voelde zich alsof ze terug in de Cloisters (in New York) binnenwandelde.

      “Ik liet het bouwen in de 12de eeuw,” zei hij, terwijl hij zelf rondkeek. “In die tijd, was dit de stijl.”

      “Je hebt hier gewoond?” vroeg Caitlin.

      Hij knikte.

      “Voor hoelang?”

      Hij dacht na. “Niet langer dan een eeuw,” zei hij. “Misschien twee.”

      Caitlin verwonderde zich, weer eens, over een grote periodes in tijd in de vampierenwereld.

      Plots, maakte ze zich echter zorgen, wanneer ze aan iets anders dacht: had hij hier geleefd met een andere vrouw?

      Ze had angst om dit te vragen.

      Hij