Na enige tijd kwam hij terug, alleen. Ik was ondertussen zijn missie al grotendeels vergeten, want ik was met Frederik Porsche – Goudhaantje Free – een Engelse wals aan het dansen, en die man stond bekend als de kampioen van de salondans, een verdiend etiket overigens. Ondanks zijn kleine gestalte. Over zijn schouder heen zag ik Guy arriveren, een tikkeltje verwilderd. Er was iets aan de hand met hem, dat was duidelijk. Ik zag onmiddellijk dat er iets moest gebeurd zijn dat hem hevig ontsteld had.
Het duurde tot het einde van de wals en de inzet van de slow eer ik Guy te pakken kreeg. Hij nam mij stevig in zijn armen, leidde mij galant tussen de anderen, maar ondertussen glimlachte hij verstrooid, alsof hij niet van plan was om mij iets te zeggen. Hij leek een pantomimespeler in een amoureus sprookje voor volwassenen. Hij was wel echt verstrooid en afgeleid, het was zeker niet de melodie van Sentimental Journey die hem zo in beslag nam. En toch begon hij.
“Je kunt nooit geloven wat ik daarjuist met mijn eigen ogen gezien heb, Prudence.”
“Van Quentin?”
“Ja, van Quentin. Ik was hem gaan opzoeken bij het koud buffet, zoals je gevraagd had. Daar had ik hem overigens het laatst gezien. De feestende jongelui stonden er nog, allemaal met een whisky-cola of een brandy-sour in de hand, de meest gegeerde cocktails van de avond. Dat het niet hun eerste drankje was, kon ik trouwens merken aan het kabaal dat ze maakten. Maar Quentin was er niet bij. Ik sprak dan de blonde Claude aan, de enige jongeman van het groepje die ik een beetje kende, en ik vroeg hem of hij Quentin niet gezien had – die nogal knappe jongeman, niet te groot, eerder tenger, met een rood fichuutje, enzovoort, je weet wel. Het is altijd moeilijk om in een paar woorden iemand te omschrijven zodat hij als enige in de massa onderscheiden wordt. Claude was blijkbaar een goede keuze, want hij bleek de grote roerganger van de club te zijn. Hij kreeg een kleurtje en antwoordde niet direct; hij keek wel zijn vrienden aan met een perverse, haast duivelse grimas in zijn ogen, en toen barstten ze allen in lachen uit. Ik kon er niet wijs uit worden en liet hen dus achter voor wat ze waren – knettergek en naar alle waarschijnlijkheid ook nog stomdronken – maar ik had hoe dan ook een heel slecht gevoel bij hun reacties, zelfs een angstig voorgevoel van onheil en rampzaligheid. Bovendien voelde ik mij vernederd en bespot, al was dat bij nader inzien zeker hun bedoeling niet. Maar ik liet ze dus achter en ging dan maar verder op zoek naar die spoorloze Quentin van jou …”
Hij besefte plots dat hij uit de maat danste, en zweeg even om bij te benen. Bij een slow is dat geen probleem, het is nauwelijks merkbaar en het vergt slechts een klein sprongetje. Ik hoorde hem de melodie zachtjes meezingen, om zodoende de pas én de gedachtegang te hernemen. Ik was evenwel te ongeduldig om nog een minuut op de rest van het verhaal te wachten.
“Je hebt hem dan toch gevonden, Guy? Of niet? Was hij aan het overgeven, aan het braken?”
“Ja, ik heb hem gevonden, en hoe! Maar niet zoals jij het beschrijft. Hij was gezond en wel zelfs. Je zult er aardig van opkijken, van je vriendje de poëet. Reken maar! Na die beschonken bende heren liep ik vervolgens heel het gebouw door, kamers in, kamers uit, deuren open, deuren toe. Ik ging overal naar binnen waar ik maar enigszins kon. Ik stoorde zelfs een feestje dat hier ergens in de achtervleugel gehouden wordt. Een ongelooflijk groot gebouw is dit, Prudence. Onvoorstelbaar.”
Ik vreesde weer een hele uiteenzetting met veel couleur locale. Ik kneep krachtig in zijn zijde en keek hem streng en ernstig aan: het was nu niet het moment om over architectuur te beginnen uitweiden. Hij moest zeggen wat ik wilde horen. Punt.
“Maar goed. Het was een echte doolhof, en de kans werd kleiner dat ik hem hier nog in de Montgomery zou aantreffen. Ik moet toegeven dat ik er stilaan niet meer in geloofde. Misschien was hij dronken door de stad aan het dolen … Maar toen ik uiteindelijk een van de laatste deuren voorzichtig opendeed, wel, toen zag ik hem … Hij was aan ‘t vrijen met een jongen.”
Het kwam eruit als de dagelijkse grote haarbal bij een kat.
“Neen! Echt? Quentin?”
“Ja, Quentin. Jij bent er blijkbaar niet ondersteboven van, maar ik wel. Hij was aan ‘t vrijen met een jongen, Prudence. Begrijp je dat? Ze zaten dicht bij elkaar op een antieke sofa. Imitatie natuurlijk. Het was een luxueus kamertje, heel klein, met rood fluwelen behang zoals een kapperszaak in de belle époque, en met slechts enkele fragiele zitmeubelen die best niet gebruikt werden. Gewoon voor de show. Het kamertje zou normaal weleens dienst kunnen doen als een onthaalruimte of een wachtzaaltje. Ik dacht eerst nog dat het een meisje was dat bij hem zat, maar het was een jongen. Het was duidelijk een jongen, en zelfs een die ik ken. Het was Alban, een vriend van die Claude die zo hartelijk moest lachen bij het buffet.”
“En je zegt dat ze aan het vrijen waren, niet?”
“Wel, in zekere zin. Het hangt ervan af wat je met vrijen bedoelt. Of flirten. Alban zat nog náást Quentin, natuurlijk, maar wel zo dichtbij dat er geen hand tussen te krijgen was. Geen pink. Toen ik de deur open schoof, zaten ze bijna ineengestrengeld tegen elkaar, als veldbloemen. Ze waren volledig in beslag genomen door een eindeloze kus, een echte toot, een onvervalste smakkerd – de boekjes zouden het een hartstochtelijke, een vurige kus genoemd hebben. Er scheen werkelijk geen einde aan te komen, echt. Er kwam trouwens bij mijn weten ook geen einde aan. Toen ik de deur immers weer sloot, waren ze nog altijd zo innig en liefhebbend in elkaar gewikkeld als in het begin, en misschien zijn ze nu nog zo bezig. Het zou mij niet verwonderen, zoals zij het daar deden op die rustieke sofa.”
“Maar schrokken ze dan niet toen jij binnenkwam?”
“Prudence, toch! Ik zeg je dat ze helemaal niets gemerkt hebben. Misschien waren er zelfs al vele anderen in dat kamertje komen kijken. Zoals mensen van de bediening, of dronken gasten die op zoek waren naar de toiletten. En ik was bijna geruisloos. Ik geloof ten andere dat er zelfs een bom mocht ontploffen vlak naast hun sofa, ze zouden er niets van gemerkt hebben. Ze hadden elkaar zo stevig vast dat het leek alsof ze aaneengegroeid waren, als niet los te rukken parasieten die elkaar aan het opvreten waren. Hun beider sporthemden stonden wijd open, héél wijd, tot beneden toe – en hun handen lagen daarin verborgen en bewogen krampachtig, maar toch amper merkbaar. Ze kúnnen mij niet gezien hebben, Prudence, ze kusten zo onverstoorbaar en met gesloten ogen. Ze leken te vrijen in hun slaap …
“Natuurlijk was ik erg geschrokken, ik had dat helemaal niet verwacht. Stel je voor. Van die Alban misschien wel, maar Quentin? Ik stond zonder twijfel even aan de grond genageld. Ik had wel een paar lange seconden nodig om te beseffen dat het waar was wat mijn ogen zagen. Daarna deed ik de deur dan maar weer zachtjes dicht … En toch leken het twee onschuldige engeltjes die daar zaten te vrijen, wat je daar ook van moge denken. Ongelooflijk, Prudence. Als ik het niet zelf gezien had –”
“Ik weet het, Guy, ik wéét het. De wereld zal nog niet meteen ineenstorten van dergelijke dingen. Ik zal het je later uitleggen, het is allemaal zo basic. Maar laten wij Quentin en Alban nu vergeten. Wij hebben daar niets te zoeken en ik zal later mijn zegje wel doen. Als deze dans uit is, zou ik nog maar eens een bamba voorstellen. Je zult zien dat de helft van de zaal uit zijn sluimer zal verrijzen. Deze slow heeft eerlijk gezegd voor drie geteld.”
Dat was het wonderlijke in Guy, dat hij op den duur steeds toegaf. Hij durfde soms tegen te pruttelen, hij durfde soms te zeggen dat hij iets nooit ofte nimmer zou doen – maar ten langen leste deed hij het dan toch. Ik mocht hem eender wat vragen. Als hij in de gepaste mood was, gaf hij direct toe, als hij slecht geluimd was, duurde het wat langer.
Hij vergat ogenblikkelijk wat hij van Quentin gezien had, en hij vroeg inderdaad de bamba aan. Dat was voor het strijkkwartet geen lachertje, maar het waren stuk voor stuk professionals die met hun hobby ‘s nachts drie keer meer verdienden dan met hun bezigheden overdag, en ze kweten zich schitterend van hun opdracht. Ik zag dat de tweede violist zijn instrument tijdelijk geruild had voor een djembé. In een oogwenk was de sfeer, die even beneden peil geleken had, weer opgeschoten naar een ziedend kookpunt, en het was uiteindelijk pas om zes uur in de ochtend dat bijna iedereen gelijktijdig voelde dat het tijd was om op te stappen.
Ook die laatste uren waren Guy en ik de grote sterren van de Montgomery. Theo R. was nauwelijks op zijn eigen bal geweest, en bijgevolg leek het min of meer dat wij de handen waren die de touwtjes van de dansende