Het eerste ontwerp voor de bedijking der Zuiderzee, 1848. Faddegon Pieter. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Faddegon Pieter
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Зарубежная классика
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
der Zuiderzee, door middel van dijken de eilanden aan elkander te vereenigen, is doenlijk, alsmede kanalen daar door te graven, van Harlingen af, naar de gaten van het Vlie en van Terschelling en van Groningen door de Lauwerzee op Ameland, benevens de benoodigde ringvaarten om de wederzijdsche kusten. De kosten zouden daarvan minder over elk bunder bedragen dan over de twee eerste perceelen; doch middelerwijl de twee eerste vakken voltooid en geschikt voor de cultuur gemaakt werden, is er tijd genoeg om de aandacht op het overige te vestigen. Men had dan door het daarstellen van de eerste werken, meerdere ondervinding verkregen, om met meer zekeren kans op voordeel het verdere door onze nazaten te laten voleindigen. De oppervlakte van het in te dijken gedeelte van de Zuiderzee, van bij Enkhuizen tot bij Stavoren, is omstreeks 260,000 bunders; het overige om de eilanden en de Groninger kust heen tot in den Dollard, 540,000 bunders.

      Tusschen de twee dijken in het IJ, van bij het Westerdok naar het Tolhek en van Diemen op Durgerdam, behield men eene waterkom van omstreeks 1200 bunders oppervlakte, eene schoone ruimte voor eene haven voor Amsterdam, ruim genoeg om de grootste vloot van oorlog- en koopvaardijschepen te bevatten; er bestond een groot verval van het IJ in de Noordzee, waardoor het spuijingsvermogen der sluizen van de stad, hetwelk nu zoo onvolledig is, krachtig bevorderd zou worden; zoodat de grachten met zoet Vechtwater zouden verfrischt worden en de stank, die nu jaarlijks, door het stilstaand water, toeneemt, zoude geheel verdwijnen.

      Wij zijn geene geleerden, gewoon om hunne lettervruchten aan het publiek mede te deelen, maar diep doordacht en veel besproken is ons ontwerp; enthusiasten mogen wij in de zaak zijn, doch wij maken desniettemin van ons oordeel een bedaard gebruik. Evenwel zijn wij minder geschikt, om bij het levendig gevoel, over de wenschelijkheid en noodzakelijkheid, der ten uitvoerlegging van ons plan, hetzelve in dien stijl en zoo regelmatig voor te dragen, als wij het wel zouden wenschen, – dit gelieve de lezer in het oog te houden; hier wordt handelen en daarstellen bedoeld – terwijl wij den landgenoot zoeken te overtuigen, dat er groote behoefte bestaat, om de zaak in hare uitvoerbaarheid, wenschelijkheid en nuttige strekking te overwegen, en handen aan het werk te slaan, om hetzelve te volbrengen; eene zaak, die elken Nederlander ter harte moet gaan, en die zoo ontzaggelijk veel tot herleving en bevordering van den bloei en welvaart van ons vaderland zal en moet medewerken.

      Vestigen wij ons oog op de noodzakelijkheid der droogmaking van de Zuiderzee, zoo mogen wij het ons niet ontveinzen, dat wij door den Belgischen opstand en het verlies van zoovele provinciën, met hare inwoners, op een lager standpunt in de rij der volken zijn gedaald, dat wij door den afval van België, in aantal van bevolking en in onze financiën grootelijks zijn benadeeld geworden, dat ons daardoor hooge schuldenlasten zijn opgelegd, die, men moge zeggen, dat ze dragelijk zijn in voorspoed, echter bij onzen kwijnenden toestand een drukkende last zijn geworden.

      De middelen aan te wijzen en tevens aan te grijpen, om die te kunnen torschen en te boven komen, is de pligt zoowel van den onderdaan als van de regering: de onderdaan, de middelen aanwijzende, maakt zich verdienstelijk aan den staat; de regering ware te laken, zoo zij die niet behartigde, omdat het initiatief niet door haar was genomen. Noodzakelijk voor het welzijn van de geheele Natie is dus de aanwinst eener provincie, welke ons door geene politiek kan worden betwist.

      De noodzakelijkheid gebiedt de indijking van de Zuiderzee, om de steeds toenemende verspoeling onzer gronden, die den toestand van het land gedurig benarder maakt; wij blijven er zorgeloos op staren, zien het steeds aangroeijende gevaar over het hoofd en denken slechts dààr aan herstellen, waar zigtbare schade aangerigt of waar het herstellen onvermijdelijk is; maar wij bezigen, helaas! geene middelen, om de herhaalde, ons steeds verzwakkende, aanvallen geheel krachteloos te maken.

      Is eenmaal de in- en uitstrooming van het water onzer zeegaten geweerd, zoo zal de stroom, die nu langs de eilanden en de kust loopt en dezelve ondermijnt, ophouden, en daardoor de verdere afspoeling niet meer plaats hebben. Niet alleen zullen de ontzaggelijke daarmede gepaard gaande uitgaven worden bespaard, maar er zal ook nog aanwinst van grond aan de nu steeds afnemende kust ontstaan.

      Noodzakelijk wordt de indijking der Zuiderzee gevorderd om de jaarlijks plaats hebbende dijkbreuken en de daardoor veroorzaakt wordende inundatiën te keeren. De provinciën toch worden in hunne financiën te onmagtig, de kosten van herstel alleen te dragen en de te korten in 's lands kas jagen te veel schrik aan, om rijks-subsidiën te gedoogen, terwijl men al tevreden moet schijnen, de dijken in dien toestand te kunnen houden, waarin zij zijn, als de middelen ontbreken, om de gewenschte versterkingen daaraan te bewerkstelligen.

      Noodzakelijk wordt de indijking, om door een beter te verkrijgen afloop van water, in en door de ringvaarten en kanalen, de plaats vindende overstroomingen, zoo door winden, als door gebrek aan afloop van rivier- en regenwater te keeren. Er kan aan geene verbetering van gronden door bemesting en bebouwing worden gedacht, wanneer onvruchtbaar regenwater maanden lang achtereen op de velden blijft staan, wanneer de stand der zee te hoog is of het spuijingsvermogen aan de sluizen ontbreekt, om de gewenschte afwatering te kunnen bewerkstelligen, al is het water ook laag in de Noordzee. Voor millioenen nadeel is daardoor aan onzen grond berokkend: gronden, die waarde bezaten, zijn tot moerassen geworden, waar de opbrengst der landen de polderlasten niet meer kan goedmaken. Het is waar, men gewent er zich aan, zulks met onverschilligheid aan te zien, zonder de krachten in te spannen, dit te keeren en te verbeteren. De regering, zoo als in vele andere zaken, kent de behoeften niet, is niet op de hoogte en dikwijls niet bij magte om datgene daar te stellen, wat wenschelijk en noodig is. Provinciale en plaatselijke belangen, worden door tegen elkander schijnbaar indruischende belangen gedwarsboomd en alles is en blijft in eenen verachterden en nog steeds meer verslimmerenden toestand liggen.

      Der Genie werd voor omstreeks drie jaren belast, om de linie van defensie, van af de Grebbe tot bij Amersfoort, op te nemen; en die verwaarloosd liggende verdedigingswerken (hoofdzakelijk tot inundatie) te herstellen. Jammerlijk is het gesteld met de afwatering van de Veluwe. Men verlangde tegelijk met de vernieuwing der defensie-kanalen, een kanaal tot afwatering; plannen en bestekken werden gemaakt, de plaatselijke besturen werden opgeroepen, er werd veel gesproken, – maar niets besloten. Alles blijft dus in status quo, en de genie gaat nu voort, alleen voor hare defensiewerken te zorgen, zonder dat er iets hoegenaamd, voor het welzijn der provincie uit voortvloeit. In Gelderland moet er aan gedacht worden, om voor die provincie alleen eenige verbeteringen aan de afwateringen daar te stellen, alsof Gelderland niet, even als Utrecht, een gedeelte van het geheel ware.

      Door vermindering van welvaart in de Veluwe moeten zeer natuurlijk de opbrengsten van alle rijkslasten aldaar verminderen; dit minder beloop moet door alle anderen gezamentlijk vergoed worden, zoodat het Algemeen belang heeft bij de welvaart van de Veluwe, en zoo is het er overal mede gelegen.

      Geen Overijssel moest in verschil zijn met Drenthe over kanalen, en de vraag moest maar zijn of het Algemeen er voordeel van trekt? – de hooge regering moest dit punt beslissen.

      Hoevele nuttige ondernemingen blijven niet, door zoogenaamde plaatselijke belangen, onuitgevoerd, daar geene der partijen toegeven wil, en het aan een oppergezag ontbreekt, om, eenzijdige en kortzigtige plaatselijke belangen ter zijde stellende, den knoop door te hakken? Alles hier te lande verlamt daardoor. Vestigt men het oog op België, hetwelk sedert deszelfs opstand dit stelsel heeft laten varen, welke verbeteringen zijn daar niet in vergelijking met hier, sedert dien tijd daargesteld? Geene tollen meer op algemeene rijkswegen, en een algemeen spoorwegstelsel aangenomen, dat algemeen en niet eenzijdig werkt.

      Te Amersfoort bestaat eene Arrondissements-regtbank, en het ontbreekt in het Arrondissement aan wegen, om der regtbank te naderen. Een weg van Wijk bij Duurstede naar Amersfoort wordt allerdringendst gevorderd; de handel in vruchten uit de Betuwe naar Vriesland en Groningen zoude daardoor zeer toenemen. De stad Amersfoort legde, ingevolge mondelingsche overeenkomst, op eigene kosten een gedeelte van dien weg tot aan Leusden aan, en bij de provinciale staten er op aandringende, dat de weg zoude worden verlengd, vond men, dat niets daarvan in de Protocollen was opgeteekend.

      Sedert twee jaren zijn er door twee verschillende partijen aanvragen gedaan, om eenen weg te maken van Woudenberg naar het station van den Rijn-spoorweg te Maarsbergen, en van daar op Leersum; jaren bleef dit punt onbeslist, ofschoon de stad Tiel met de omliggende Betuwe, Amerongen, Woudenberg enz. als ook de Rijn-spoorweg er het grootste belang bij hebben. Zoo is het doorgaans in het geheele Rijk gesteld.

      Niet alleen dat eene betere