Het eerste ontwerp voor de bedijking der Zuiderzee, 1848. Faddegon Pieter. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Faddegon Pieter
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Зарубежная классика
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
belang moest overzien en behartigen? Er is meer dan behoefte aan een alles omvattend Bestuur van Waterstaat, te zamengesteld uit onpartijdige deskundige mannen, in staat om grootsche plannen te vormen en te beoordeelen; maar ook hier verlamt alles bij den tijdvernielenden administrativen gang van zaken, waarbij veel geschreven wordt, maar niets wezentlijks tot stand komt.

      Nederland, hetwelk zijn aanzijn aan zijne bewoners verschuldigd is; het land, dat door vlijt, kunst en inspanning in wezen blijft; het land, dat de beukende slagen van den Oceaan op eene wijd uitgestrekte lijn moet verduren, dat dien vijand, die tallooze levens, die landen en millioenen schats verslond, in zijn midden heeft, dat daarenboven magtige vloeden, die verwoesting en verdelging met zich slepen, over zijn gebied ziet heen stroomen, dat land is in staat, met inspanning van krachten, dien vijand te verdrijven en zijn veroverd gebied te herwinnen, het strijdperk te verkleinen, en honderd uren lange verdedigingswerken (de dijken om de Zuiderzee) overbodig te maken, terwijl het zich van de eilanden, als van sterkten, tot verwering kan bedienen.

      Men zal de Zuiderzee, in eene welige landouw kunnen herscheppen, den loop der rivieren verbeteren, de Hoofdstad weder tot zeehaven maken, zeekanalen daarstellen, die aan verslibde havens, wier verkwijnende steden, vermaard uit onzen heldhaftigen, het Spaansche juk afwerpenden bevrijdingsoorlog, bekend staan, diepte en hernieuwd leven zullen geven, en uitwateringen verzekeren, waardoor moerassen tot vruchtbare velden gedijen kunnen.

      Nederland, het land van den wereldhandel der vroegere eeuwen, dat zeeën en volken beheerschte, is bij verzwakking zijner magt, de verslibbing zijner havens, het verspoelen zijner gronden, het verlies van zoo vele Koloniën, en bij de ontwikkeling van andere volken, het land niet meer, wat het was, wat het zijn konde en moest; echter is het in staat, om, door de hier voor te stellen middelen, deszelfs handel, scheepvaart en landbouw te verheffen, en daaraan eenen langdurigen bloei te verzekeren.

      Doordrongen van liefde tot ons Vaderland, vertrouwen wij, dat, met den onwrikbaren wil, daarvoor te zijn, hetgeen men daarvoor zijn kan en moet – bij de kennis der waterbouwkunde, dat edele vak, waarop wij roem mogen dragen, een werk niet onuitgevoerd zal blijven, hetwelk uitvoerbaar is. Daardoor zal voorspoed en heil voor ons land en volk kunnen worden verworven. De geest des tijds en de behoeften werken daartoe mede. Schatten, nu ongebruikt liggende, of aan vreemden ter leen verstrekt, kunnen daartoe voordeelig en met zekerheid aangewend worden; duizenden arbeidzame ingezetenen, nu vruchteloos werk zoekende, met hunne oogen op vreemde gewesten gevestigd, zullen alsdan voor jaren en eeuwen een onbezorgd bestaan kunnen vinden. Door onze, boven onze voorzaten meerdere kunde en ondervinding, gepaard aan de stoomkracht en verbeterde water-opvoerings-werktuigen, welke de zekerheid tot het droogmaken en drooghouden verschaffen, is ons de magt gegeven, om datgene daar te stellen, waartoe onze voorouders wel den wil, maar niet de kunde en de middelen bezaten. – Bij gemis van welvaart en handel, gelijk weleer, en bij de gedachte, wat er van onze zeevaart geworden is, kwam ons de thans ellendige ligging van Amsterdam voor den geest. Wij dachten aan een zeekanaal, langs Zandpoort door de duinen gegraven, tot in de Noordzee, als uitwatering, zoo noodig voor de droogmaking van de Zuiderzee en het Haarlemmer-meer, en daar verrees, als eene heldere zon, een vernieuwde luister voor de stad Amsterdam en geheel het land! Wij laten het Noord-Hollandsche kanaal, door welks gebruikmaking velerlei tijd en kosten verspild worden, daar het voor de schepen een doortogt van dagen en weken is, liggen, en scheppen den handelaar een kanaal, waardoor zijn rijk beladen schip, zonder lastbreking, in weinige uren tijds, uit de Noordzee voor Amsterdam ligt.

      Wij zullen voor onze lezers zoo duidelijk mogelijk ons ontwerp toelichten. Men zoude in eens wel de Zuiderzee, van af den Helder over de eilanden heen, kunnen indijken, doch dan ware de droogmaking en drooghouding ondoenlijk. Er liggen vele steden en havens aan de Zuiderzee, wier regten ongekrenkt moeten blijven; er stroomen rivieren, riviertjes en beken in dezelve; zoo vele, hoewel veelal verlamde, sluizen en afwateringen bestaan er, die allen voorziening behoeven, zoodat er, alvorens met indijken te beginnen, voor de afwatering en het onderhoud der watergemeenschap moet gezorgd worden. De eerste behoefte bestaat in de daarstelling van eene krachtig werkende afwatering, en dus een groot, wijd en diep kanaal van bij Amsterdam, loopende door de duinen tot in de Noordzee, welks opening in de zee van stevige hoofden moet worden voorzien. Omstreeks Zandpoort hebbe men eenige groote sluizen te leggen, om het water te kunnen laten oploopen, of zulks te kunnen keeren; tevens eene reserve zijnde, om het indringen van het zeewater bij hooge vloeden te beletten. Dit kanaal, hetwelk wij het eerste perceel der indijking noemen, zal zeer kostbaar zijn; doch om de kosten daarvan te bestrijden, verbinden wij aan dat kanaal de indijking van het IJ, beginnende van het Westerdok op het tolhek aan den dijk te leggen. In dit af te dammen IJ zullen omstreeks 8000 bunders best kleiland besloten liggen, en van Zaandam af kon, in de rigting van halfweg Haarlem, een voldoend kanaal tot in het groote kanaal gegraven worden; vervolgens een tweede kanaal van af Nauerna, in de rigting van Spaarndam. Zoo werd voor alle verder bestaande uitwateringen en watergemeenschap mede zorg gedragen. Die IJpolder werd, dus doende, in drie polders verdeeld; men bleef met het groote kanaal op eenigen afstand van de sluizen te Halfweg en te Spaarndam, die onmiddellijk in het groote zeekanaal konden spuijen, en langs de te leggen dijken ontstonden jaagpaden en rijwegen. Dit werk voltooid zijnde, zoude er een begin met de eigentlijke indijking van een gedeelte der Zuiderzee kunnen worden gemaakt. De voorloopige werkzaamheden zouden bestaan, in de ringvaarten voor de noodige afwateringen en ten dienste der scheepvaart, opdat die ongestoord konde blijven; terwijl in het vervolg de dijk in zee, tusschen Enkhuizen en Laaksum of het Klift, in de nabijheid van Staveren, over de ondiepten zoude komen te leggen, moesten er ringvaarten, van af den later in het IJ te leggen dijk, tusschen het Dijkgraaf-huis van Diemen en Durgerdam, van weêrszijden om de zee gegraven worden. Men zoude dan een begin maken met het graven van een kanaal of vaart, van af dien dijk bij Diemen op Muiden aan; deze vervolgende buiten om Naarden heen, op den mond van den Eem aan; van daar op de Steenenkamer boven Nijkerk, langs Harderwijk en Elburg; van daar langs de Ketel of monding van den IJssel, op Genemuiden, of de daaromstreeks daargesteld wordende werken van het Zwolsche diep, voorbij Vollenhove, Blokzijl en de Kuindert, de Lemmer bereikende, van waar, tot bij Laaksum, deze vaart met eene schutsluis zoude eindigen. Aan de andere zijde werd van af de Willemssluis, de vaart op Monnikendam gevolgd, voorts op Hoorn een kanaal gegraven tot bij Enkhuizen, alwaar mede eene sluis moest worden gelegd. De meerder bestaande havens en uitwateringen werden van beide zijden in de ringvaarten opgenomen, waarbij de reeds nu grootelijks werkelooze sluizen een behoorlijk spuijingsvermogen verkregen.

      Er bleef nog een groot bezwaar in de voltooijing van dit werk: het IJsselwater, dat langs Kampen heen afstroomt. Men zou den IJssel, door het droog te maken terrein, op Enkhuizen aan dienen te verlengen, dat evenwel met groote kosten zoude gepaard gaan; doch daarmede waren de waterophoopingen in Gelderland en Overijssel niet gekeerd, en die dienen in het belang dezer gewesten te verdwijnen, en de werking onzer rivieren dient verbeterd te worden. Door boven aan den IJssel eene krib te leggen, heeft men den Rijn het noodige water ontnomen, en verkrijgt de IJssel nu meer water, dan langs zijne natuurlijke bedding kan afloopen, zoodat de uiterwaarden niet alleen, maar ook vele bouwlanden, onder staan, en bij hoogen stand der boven-rivieren, langen tijd in het voorjaar onder blijven staan, waardoor onberekenbare schade wordt geleden. De IJssel is dikwijls reeds bij Kampen op gewoon peil gedaald, wanneer bouw- en weilanden, hooger op, nog onder staan. Met den IJssel te verlengen, ware de kwaal niet genezen; er dient dus naar een ander middel omgezien te worden, en dit zoude, onzes erachtens, volledig bereikt worden, door een kanaal te graven, van af omstreeks een half uur beneden het veer van Westervoort, bij Velp de hoogten doorsnijdende, om in de rigting van de Steenenkamer in de ringvaart te komen; men zoude in den IJssel zelven welligt drie schutsluizen dienen te leggen, om water op denzelven te houden. Aan de monding van het kanaal moest eene sluis worden gelegd, benevens nog twee andere tusschen beiden. Op 50 ellen afstands van het kanaal zouden dijken of kaden dienen te liggen, om bij hoogen stand van het water, als uiterwaarden, tot waterberging te dienen. Afgescheiden van de sluis, beneden het veer van Westervoort, moest aan weêrszijden van de sluis een overlaat gelegd worden, om bij hoogen waterstand als regelaar te dienen, waardoor de dikwerf gevaarlijke toestand van het land werd voorkomen. Dit kanaal tevens behoorlijk breed, zou zeer dienstig zijn voor den handel van Amsterdam naar den Rijn, als leverende niet alleen een korter traject op, maar het ware ook beter te bevaren, dan langs Utrecht, het kanaal en den Rijn op, of langs Gorkum in de Waal, stroomopwaarts.

      Wij onthouden ons van het verder ontwerp hier ter neder te stellen. De indijking