Het eerste ontwerp voor de bedijking der Zuiderzee, 1848. Faddegon Pieter. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Faddegon Pieter
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Зарубежная классика
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
schrijver bij deskundigen veel eer en roem verkrijgt, maar waarbij het algemeen minder belang heeft.”

      Deze verklaring door henzelve afgelegd, ontslaat mij van de moeite van het leveren van nader commentaar op dit punt.

      Hoe is het nu gesteld met de eer en roem die de deskundige collega van den heer Welcker oogst in diens overzicht ten aanhoore van de vergadering van het Instituut van Ingenieurs? Slaan wij weer de notulen van de vergadering van 16 Augustus 1883 op. Nadat de heer Welcker het ontwerp van Diggelen in korte trekken heeft geschetst zegt hij voorts:

      „Dit is in hoofdzaak het ontwerp, dat voorzeker op den eersten aanblik door zijne stoutheid verrast. Reeds in den weinig uitgewerkten toestand, waarin het door den ontwerper is bekend gemaakt, lijdt het echter aan kapitale gebreken, die het tot onuitvoerbaarheid veroordeelen.”

      Wat dunkt den lezer van zulk een kritiek? Met den eersten volzin stelt hij zijn collega Van Diggelen met zijn doorwrocht voorstel op een voetstuk, maar reeds heeft hij het zwaard gereed om hem te onthoofden. Dat gelukt hem dan met den tweeden volzin als met één slag. Een koppensneller kan er jaloersch op worden.

      Maar dit is den heer Welcker niet voldoende en na de terechtstelling gaat hij tot de sectie over en houdt als een professor een anatomische les voor zijne toehoorders. Men leze verder en oordeele zelf:

      „De aftapping van de bedijkte Zuiderzee door natuurlijke loozing tot 1,25 ÷ A.P. terwijl daarop het water van IJsel en Zwarte Water en tal van andere riviertjes blijft afvloeien is een hersenschim; en toch berust hierop de aanleg der stroombanen voor den IJsel en het behoud van de tegenwoordige toestanden langs die rivier. Ook de aanleg dier stroombanen is een denkbeeld dat voorwaar niet pleit voor Van Diggelens rivierkundige kennis.”

      Zoo gaat de heer Welcker nog een veertigtal regels door, die ik den lezer besparen zal, en geeft dan nog even de opinie van de bekende ingenieurs Beijerinck en Stieltjes weer a. v.:

      „Terecht gaven zoowel Beijerinck als Stieltjes in September 1865 aan den Minister Rochussen terstond te kennen dat de afsluiting van den IJsel het ontwerp Van Diggelen ten eenenmale onuitvoerbaar maakt, omdat de droogmaking zou bezwaard worden met het water van ruim 8 millioen hektaren. Dit zegt genoeg en het ontwerp is met betrekking tot de uitvoering hiermee geoordeeld en veroordeeld. Geen deskundige heeft het na den ontwerper zelven nog in beslissing genomen.”

      Ook deze verklaringen zouden mij van nader commentaar over de beoordeeling van het plan Van Diggelen ontslaan, ware het niet dat degeen die de critiek leverde op diens ontwerp, zelve in zijne absoluutheid te ver ware gegaan.

      Meegesleept door de felheid waarmee deze laatste zich opponeerde tegen elk plan dat de bedijking beoogde met insluiting van den IJsel, dus benoorden de afsluitlijn Kampen–Enkhuizen, schreef de heer Welcker na nog even het plan Buma geducht onder handen genomen te hebben:

      „Alzoo nimmer de IJsel binnen de droogmakerij, luidt de uitspraak van elk deskundige”, (pag. 13 der Notulen).

      N.B. Reeds in 1879 was het denkbeeld van een IJselmeer geopperd met een verbinding daarvan met eene doorgraving van Holland op zijn Smalst, de open doorgraving volgens de ideeën van wijlen ingenieur Huet! En nu de oplossing van het Noordzeekanaal reeds zijn beslag heeft gekregen volgens de ideeën van het eerste gedeelte der plannen Kloppenburg en Faddegon met sluizen aan de Noordzee, eene oostelijke afdamming van het IJ is nog in het laatste ontwerp van Minister Lely de IJsel binnen de droogmaking genomen en ziet men daardoor hoe Welcker den bal missloeg, omdat hij niet voldoende op de hoogte was van hetgeen anderen voor dien datum hadden gepubliceerd.

      Hoe geheel anders is het onderzoek geleid onder leiding en door den Ingenieur Lely!

      In het plan Kloppenburg-Faddegon zou de IJsel gekanaliseerd worden en de aanmonding aan den Rijn afgesloten met behoud van een schutsluis en boven den dam een overlaat waardoor water afgetapt kan worden voor een scheepvaart kanaal dwars door de Veluwe naar de ringvaart van de Zuiderzee-Polder. Het meerdere water dat niet benoodigd was voor dit kanaal en den gekanaliseerden IJsel moest langs Waal en Neder-Rijn worden afgevoerd hetgeen dienstig zou zijn voor de diephouding dezer Rijnarmen.

      De verbinding van Rijn met Amsterdam is nu sedert lang door het Amsterdam–Merwede kanaal bewerkstelligd, dus het kanaal door de Veluwe is thans niet meer noodig voor eene verbinding van Amsterdam met den Rijn. Echter is degelijk onderzocht door Lely of met voordeel het IJselwater bij Hoogwaterstanden langs de andere Rijnarmen kon worden afgevoerd. Het resultaat van dit onderzoek was, dat op de eindsom van de bedijking en droogmaking van de Zuiderzee als het IJselwater bij Hoogwaterafvoer niet in de droogmaking werd opgenomen 8 millioen gulden kon worden bespaard en voor die 8 millioen is dit IJselwater niet langs andere rivieren af te leiden.

      Ook is door Lely overwogen in plaats van de loozing op de sluizen bij Wieringen de open doorgraving van Holland op zijn smalst daarvoor te bezigen. Het zou wel mogelijk zijn, doch de scheepvaart zou last hebben van veranderlijke waterstanden en sterke stroomingen zoodat de lossing bij Wieringen beter is geacht.

      Hier alzoo geen holle phrasen doch ernstig onderzoek!

      Wij zien hier het groote onderscheid en wijzen er met nadruk op. Terwijl Welcker de idee het IJselwater naar elders af te voeren verwerpt en het andere voorstel om het over een te behouden IJselmeer en een open doorgraving van Holland op zijn smalst in de Noordzee te loozen negeert, zijn beide middelen door Lely deugdelijk onderzocht.

      In de buitengewone vergadering van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs d.d. 2 October 1883 zeide het lid Huët:

      „Indien het hem vergund ware een paar bladzijden voor te lezen – wat hij echter niet doen zal – hij daartoe kiezen zou bladzijde 8 en 9 van het geschrift zoo even aan het Instituut aangeboden en door Kloppenburg en Faddegon samengesteld. (door J. G. Jäger, oud-concessionaris van het Noordzee-kanaal).

      „Men zou in die bladzijden eene reeks van werken vermeld zien, die sedert de uitgave van dit werkje allen uitgevoerd zijn en daarin het bewijs kunnen vinden, dat deze schrijvers volstrekt niet ondoordacht geschreven maar inderdaad ernstigen arbeid geleverd hebben.

      „Wat meer is, men zal daarin ook vinden de ringvaart Muiden–Kampen die later door Beyerinck is opgenomen in zijn ontwerp tot droogmaking, en door Stieltjes in het gewijzigd ontwerp is behouden. Hoe kan men dan nog beweren dat dit ontwerp zulk eene geringe waarde had?”

      Zooals ik boven memoreerde, het idee het IJselwater bij hoogwaterafvoer langs Waal en Lek af te voeren is nog niet zoo hersenschimmig, anders zou Lely zijne becijfering van 8 millioen onkosten niet gemaakt hebben.

      Om den lezer eenig denkbeeld te geven hoe groote ontwerpen zooals nu door Lely worden aangeboden geleidelijk tot ontwikkeling komen en hoe het idee IJselmeer in de wereld kwam laten wij nog een extract uit de notulen van de buitengewone vergadering van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs van 2 October 1883 volgen. Het lid Huët zegt:

      „Wil men den IJsel buitensluiten dan is de droogmaking uit den aard der zaak beperkt tot 'n klein deel van de Zuiderzee; wil men een grooter deel droog maken, dan is men verplicht den IJsel door sluizen afleiding te geven of hem door leidijken te verlengen; de bezwaren tegen het eerste zijn te wel bekend om die opnieuw aan te wijzen en het laatste is evenmin goed uitvoerbaar. Schijnbaar is er dus geen middel om uit dit dilemma te geraken en de heer Welcker heeft in zijn voordracht ook den indruk gegeven, dat er verder over dit hoofdpunt niets te zeggen viel.

      „Nu is echter in 1879 in het Instituut een ontwerp gegeven, waarbij de moeilijkheden van de beide zooevengenoemde oplossingen vermeden worden; en die oplossing zooals toen ook werd aangewezen, is het eerst gegeven door den onbekenden schrijver van 'n brochure getiteld: „Wat nu?”

      „Daarin werd voorgesteld de open doorgraving door spreker steeds verdedigd, in verband te brengen met eene afsluiting der Zuiderzee tusschen Enkhuizen en Stavoren. De IJsel loost dan in de afgesloten kom en die kom loost door Holland op zijn Smalst in de Noordzee. Het merkwaardige in deze oplossing, waarbij de uitloozing van den IJsel ongestoord blijft, is – hoewel dit door den schrijver der brochure niet op den voorgrond is gesteld – hierin gelegen, dat de Zuiderzee dan voor deze rivier dezelfde rol gaat vervullen als bijvoorbeeld het meer van Constanz voor den Rijn en het meer van Genève voor den Rhône. Zulk een meer vormt in het lengteprofil der rivier een nagenoeg horizontaal gedeelte, dat anders uit den aard