21 die door hem in God geloofd hebben, die hem uit de doden opgewekt hebben en Hem heerlijkheid gegeven hebben, opdat gij geloof en vertrouwen in God hebt. (Allerlei verbale trucs die zijn ontworpen om geloof te inspireren in het verzoenende offer dat Yahweh zou hebben gebracht in de vorm van de slachting van zijn zoon).
22 door de waarheid te gehoorzamen door de geest, nadat u uw zielen gereinigd hebt tot ongeveinsde broederlijke liefde, hebt u elkaar voortdurend lief vanuit een rein hart, (gebruikmakend van het woord «geest», dat vele betekenissen heeft, waaronder een hypnotische toestand).
23 niet wedergeboren uit vergankelijk zaad, maar uit onverderfelijk, uit het woord Gods, levend en blijvend in eeuwigheid. (Allerlei verbale trucs die zijn ontworpen om geloof te inspireren in het verzoenende offer dat Yahweh zou hebben gebracht in de vorm van de slachting van zijn zoon).
24 Want alle vlees is als gras, en al de heerlijkheid des mensen is als een bloem op het gras; het gras is verdord, en zijn kleur is gevallen; (analogieën en vergelijkingen).
25 maar het woord des HEEREN blijft in eeuwigheid; en dit is het woord, dat u verkondigd is. («Het Woord van de Heer – - suggestie door het woord).
Hoofdstuk 2
1 dus, het opzij zetten van alle kwaadaardigheid en alle bedrog, en huichelarij, en afgunst, en alle laster, (een oproep om af te zien van «slechte» daden).
2 hebt, gelijk pasgeboren baby ' s, de zuivere woordmelk lief, opdat gij daaruit moogt groeien tot zaligheid; (analogieën en vergelijkingen).
3 Want U hebt geproefd dat de Heer goed is. (U werd verteld dat zogenaamd Heer God alles ten goede doet).
4 tot hem naderen, een levende steen, verworpen door de mensen, maar door God uitverkoren, kostbaar,
5 En gij, als levende stenen, maakt van uzelven een geestelijk huis, een heilig priesterschap, om geestelijke offeranden te offeren, die gode gunstig zijn door Jezus Christus. (Het begrip «heilig priesterschap» geldt voor de apostelen en Jezus Christus).
6 Want er staat geschreven in de Schrift: Zie, Ik leg in Sion een hoeksteen, uitverkoren, dierbaar; en wie daarin gelooft, zal niet beschaamd worden. (Constante verwijzingen naar de Joodse «heilige» geschriften).
7 Daarom is hij voor u, gelovigen, een juweel, maar voor de ongelovigen is hij een steen, die de bouwlieden verworpen hebben, maar die tot een hoofd des hoeks is geworden, een struikelblok en een Steen der verzoeking.
8 waartegen zij struikelen, niet gehoorzaam zijn aan het woord, waaraan zij zijn overgelaten. (Analogieën en vergelijkingen).
9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk tot erfdeel genomen, om de volmaaktheden te verkondigen van hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht; (de suggestie van exclusiviteit en «uitverkoren zijn». ).
10 eens niet het volk, maar nu het volk Gods; eens degenen, die niet vergeven zijn, maar zich nu ontfermen. (Suggestie van exclusiviteit en «gekozen worden»).
11 geliefden! Ik vraag jullie, als vreemdelingen en zwervers, om weg te gaan van de vleselijke begeerten die tegen de ziel opkomen (een oproep om begeerten af te zweren).
12 en om een goed leven te leiden onder de heidenen, zodat zij, om hetgeen zij u als boosdoeners belasteren, wanneer zij uw goede daden zien, God verheerlijken op de dag van de bezoeking. (De heidenen, «gezien hebbende uw goede daden,» begonnen te «verheerlijken Yahweh op de dag van de bezoeking,» en als zij niet zagen, dan verheerlijkten zij Yahweh niet).
13 Daarom, weest onderworpen aan alle menselijke autoriteit, voor de Heer, hetzij aan de koning als de hoogste autoriteit (een oproep tot onderwerping, onderwerping aan alle autoriteit).
14 tot de oversten, die van hem gezonden zijn, om misdadigers te straffen, en om de goeden te bemoedigen;
15 Want het is de wil van God dat wanneer wij goed doen, wij de monden van de onwetendheid van krankzinnige mensen blokkeren – («de wil van God» is onderwerping aan de autoriteiten, zonder onze monden te openen en geen opruiende gedachten uit te drukken).
16 als vrij, niet als het gebruiken van vrijheid om het kwaad te bedekken, maar als dienaren van God. («Dienaren van God – - onder het slavenhouderssysteem zouden slaven «stille werktuigen"moeten zijn).
17 eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de koning. (De houding van onderwerping, slavernij, niet-verzet tegen het kwaad door geweld. Dit is zeer gunstig voor slavenhouders en het priesterschap).
18 dienaren, gehoorzaam de heren met alle vrees, niet alleen de vriendelijke en zachtmoedige, maar ook de strenge. (De houding van onderwerping, slavernij, niet-verzet tegen het kwaad door geweld. Dit is zeer gunstig voor slavenhouders en het priesterschap).
19 Want het is gode welgevallig, indien iemand, denkende aan God, smarten verdraagt, en onrechtvaardig lijdt. (Het behaagt niet een fictieve god, maar slavenhouders en priesters om slaven in een religieuze «kraag» te houden).
20 Want wat voor lof is het, dat gij het verdraagt, om uw overtredingen geslagen te worden? Maar als je, terwijl je goed doet en lijdt, volhardt, dan behaagt het God. (Het is noodzakelijk om goed te doen en te volharden, zelfs als je geslagen wordt, is het welgevallig voor God. Het behaagt niet een fictieve god, maar slavenhouders en priesters om slaven in een religieuze «kraag» te houden).
21 Want daartoe zijt gij geroepen, omdat ook Christus voor ons geleden heeft, en ons een voorbeeld nagelaten heeft, om in zijn voetstappen te treden. (De» roeping «was, vanuit het standpunt van de auteur, om een gehoorzame slaaf te zijn, Christus» leed», zeggen ze, en iedereen zou moeten lijden).
22 hij had geen zonde begaan en er was geen vleierij in zijn mond. (Lof van Jezus Christus).
23 toen hij lasterde, lasterde hij elkaar niet; hij dreigde niet met lijden, maar gaf het over aan de rechtvaardige Rechter. (Lof van Jezus Christus).
24 Hij heeft zelf onze zonden opgeheven, met zijn lichaam aan het hout, opdat wij, van onze zonden verlost zijnde, zouden leven in gerechtigheid; door Zijn striemen zijt gij genezen geworden. (Lof van Jezus Christus).
25 want gij waart als schapen, die geen herder hebben; maar nu zijt gij wedergekeerd tot den Herder, en tot den Hoeder uwer zielen. (Analogieën en vergelijkingen).
Hoofdstuk 3
1 evenzo, gij vrouwen, gehoorzaamt uw mannen, opdat degenen onder hen die het woord niet gehoorzamen, door het leven van hun vrouwen zonder het woord verkregen kunnen worden.
2 wanneer zij uw zuivere, godvrezende leven zien. (Vrouwen moeten het ’juiste’ leven leiden.)
Laat de uiterlijke vlecht van je haar, noch gouden hoofdtooien of slimheid in kleding je sieraad zijn (vrouwen moeten het «juiste» leven leiden).
4 maar het diepste van het hart is een mens in de onvergankelijke [schoonheid] van een zachtmoedige en stille geest, die dierbaar is voor God. (Vrouwen moeten het ’juiste’ leven leiden.)
5 zo versierden de heilige vrouwen, die op God vertrouwden, zich eens door hun mannen te gehoorzamen. (Vrouwen moeten het ’juiste’ leven leiden.)
6 Sara gehoorzaamde Abraham en noemde hem meester. Jullie zijn haar kinderen als jullie goed doen en jullie niet in verlegenheid worden gebracht door enige angst. (Verwijzingen naar de geschiedenis van het Oude Testament).
7 zo ook, mannen, Behandel uw Vrouwen verstandig, als met het zwakste vat, eert hen als medeërfgenamen van een leven van genade, opdat gij niet gehinderd wordt in uw gebeden. (Het vaststellen van de morele en ethische normen van de nieuwe religie).
8 wees tenslotte allen één van geest, mededogend, broederlijk, barmhartig, vriendelijk, nederig van geest; (Stel de morele en ethische normen van de nieuwe religie vast).
9 vergeld kwaad niet met kwaad, en scheld niet met scheld; zegen daarentegen, wetende, dat gij geroepen zijt de zegen te beërven. (Het vaststellen van de morele en ethische normen van