DOOD EN EEN HOND
Debutant Fiona Grace is de auteur van de LACEY DOYLE COZY MYSTERY-serie, die bestaat uit MOORD IN HET LANDHUIS (boek 1), DOOD EN EEN HOND (boek 2) en MISDAAD IN HET CAFÉ (boek 3). Fiona hoort graag van je, dus bezoek www.fionagraceauthor.com om gratis e-boeken te ontvangen, het laatste nieuws te horen en contact te houden.
Copyright © 2019 door Fiona Grace. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.
Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.
Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.
Omslagafbeelding Copyright Helen Hotson, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.
LACEY DOYLE COZY MYSTERY
MOORD IN HET LANDHUIS (boek 1)
DOOD EN EEN HOND (boek 2)
MISDAAD IN HET CAFÉ (boek 3)
HOOFDSTUK EEN
De bel boven de deur rinkelde. Lacey keek op en zag dat een oudere meneer haar antiekwinkel was binnengewandeld. Hij was gekleed als een Engelse plattelander. Dat zou er in Lacey’s oude stad, New York City, merkwaardig uit hebben gezien. Hier, in het Britse kustplaatsje Wilfordshire, zag hij er echter niet anders uit dan de rest van de inwoners. Maar Lacey, die inmiddels de meeste inwoners van het kleine stadje wel kende, herkende hem niet. Ze zag zijn verwonderde uitdrukking en vroeg zich af of hij verdwaald was.
Ze besefte dat hij misschien hulp nodig had en deed bedekte snel de microfoon van de telefoon die ze in haar hand had—halverwege een gesprek met de RSPCA—en riep over de toonbank, “Ik kom zo bij u. Ik moet even dit telefoontje afronden.”
De man leek haar niet te horen. Hij keek gefascineerd naar een plank met kristallen beeldjes.
Lacey wist dat ze haar gesprek met de RSPCA snel moest afronden zodat ze zich tot de verwonderd uitziende klant kon richten, dus ze haalde haar hand van de microfoon af.
“Mijn excuses. Kunt u dat herhalen?”
De stem aan de andere kant van de lijn was van een man. Hij zuchtte vermoeid. “Wat ik zei, juffrouw Doyle, is dat ik vanwege veiligheidsmaatregelen geen details van medewerkers mag vrijgeven. Dat begrijpt u toch zeker wel?”
Lacey had dit allemaal al eerder gehoord. Ze had eerst de RSPCA gebeld voor de officiële adoptie van Chester, de Engelse shepherd die min of meer hoorde bij de antiekwinkel die ze leasete (zijn vorige eigenaren, die de winkel voor haar hadden gerund, waren in een tragisch ongeluk om het leven gekomen en Chester was helemaal terug naar huis gelopen). Maar ze had de schrik van haar leven gekregen toen de vrouw aan de andere kant van de lijn haar had gevraagd of ze familie was van Frank Doyle—de vader die haar toen ze zeven was in de steek had gelaten. De verbinding was verbroken en ze had sindsdien elke dag teruggebeld om de vrouw met wie ze gesproken had te traceren. Maar het bleek dat alle telefoontjes nu naar een centraal callcenter in Exeter gingen en het was Lacey niet gelukt om de vrouw te vinden die op de een of andere manier haar vaders naam kende.
Lacey klemde haar vingers om de hoorn en deed haar best om kalm te blijven. “Ja, ik begrijp dat u me haar naam niet mag geven. Maar kunt u me niet met haar doorverbinden?”
“Nee, juffrouw,” antwoordde de jonge man. “Nog afgezien van het feit dat ik niet weet wie die vrouw is, we hebben een callcenter systeem. De telefoontjes worden willekeurig toegewezen. Het enige dat ik kan doen—wat ik al gedaan heb—is een melding met uw gegevens in ons systeem zetten.” Hij begon geërgerd te klinken.
“Maar wat als zij die melding niet ziet?”
“Dat is goed mogelijk. We hebben heel veel medewerkers die vrijwillig op ad hoc basis werken. Het kan zelfs zijn dat degene met wie u heeft gesproken sinds het oorspronkelijke telefoontje niet meer op kantoor is geweest.”
Ook dat had Lacey al eerder gehoord, meerdere keren zelfs, maar ze wenste en hoopte elke keer op een andere uitkomst. De medewerkers van het callcenter leken behoorlijk klaar met haar te zijn.
“Maar als ze een vrijwilligster was, betekent dat dan dat ze misschien nooit meer terugkomt?” vroeg Lacey.
“Natuurlijk. Dat is mogelijk. Maar ik weet niet wat u wilt dat ik daaraan doe.”
Lacey had genoeg van het aandringen voor vandaag. Ze zuchtte en legde zich erbij neer. “Oké, evengoed bedankt.”
Ze hing op, een zwaar gevoel in haar borst. Maar ze zou er niet te lang bij stil staan. Haar pogingen om meer te weten te komen over haar vader leken altijd te bestaan uit twee stappen voorwaarts en anderhalve stap terug. Ze begon gewend te raken aan de doodlopende sporen en teleurstellingen. Bovendien had ze een klant om zich om te bekommeren en haar geliefde winkel was belangrijker voor Lacey dan wat dan ook.
Sinds de twee rechercheurs, Karl Turner en Beth Lewis, een officiële verklaring hadden afgelegd over dat zij niets te maken had met de moord op Iris Archer—en dat ze hen inderdaad had geholpen om de zaak op te lossen—ging het weer goed met Lacey’s winkel. De zaak bloeide op met een gestage stroom van dagelijkse klanten, bestaand uit zowel plaatselijke inwoners als toeristen. Lacey had nu genoeg inkomen voor de koop van Crag Cottage (iets waar ze met Ivan Parry, haar huidige huisbaas, nog over in onderhandeling was) en ze had zelfs genoeg inkomen om Gina, haar buurvrouw en vriendin, te betalen voor haar parttime werk. Niet dat Lacey vrij nam wanneer Gina aan het werk was—ze gebruikte die tijd om zich te verdiepingen in het veilingmeesterschap. Ze had zo veel plezier gehad in het organiseren van de veiling van de bezittingen van Iris Archer, dat ze had besloten om elke maand een veiling te organiseren. Morgen was Lacey’s eerstvolgende veiling. Ze was opgewonden.
Ze liep achter de toonbank vandaan—Chester tilde zijn kop even op om zijn gebruikelijke piepje te laten horen. De man was een vreemdeling, niet een van haar vaste klanten. Hij staarde aandachtig naar de plank met kristallen ballerina’s.
Lacey streek haar donkere krullen uit haar gezicht en liep naar de oudere man toe.
“Bent u op zoek naar iets specifieks?” vroeg ze terwijl ze naast hem kwam staan.
De man schrok. “Hemeltje, je laat me schrikken!”
“Het spijt me,” zei Lacey. Toen zag ze zijn gehoorapparaatje en maakte een mentale aantekening om voortaan geen oudere mensen meer van achteren te benaderen. “Ik vroeg me alleen af of u op zoek was naar iets specifieks, of dat u gewoon aan het rondkijken was?”
De man keek weer naar de beeldjes en er speelde een glimlachje rond zijn lippen. “Het is een grappig verhaal,” zei hij. “Het is de verjaardag van mijn wijlen vrouw. Ik kwam naar de stad voor wat thee en taart, als een soort herdenkingsviering, zie je. Maar toen ik langs jouw winkel liep, voelde ik de drang om naar binnen te lopen.” Hij wees naar de kristallen beeldjes. “Die waren het eerste dat ik zag.” Hij wierp Lacey een veelbetekenende blik toe. “Mijn vrouw was danseres.”
Lacey beantwoordde zijn glimlach, geraakt door zijn aangrijpende verhaal. “Wat mooi!”
“Het was in de jaren zeventig,” vervolgde de oudere man. Hij strekte een trillende hand en pakte een model van de plank. “Ze zat bij het Koninklijke Balletgenootschap. Sterker nog, ze was hun eerste ballerina met—”
Op