De straten werden breder naarmate ze het Stadion naderden, en Ceres kreeg weer het gevoel dat ze kon ademen. De lucht gonsde. Ze had het gevoel dat ze zou scheuren van opwinding.
Ze liep door één van de tientallen gewelfde poorten en keek op.
Er bevonden zich duizenden en duizenden burgers in het schitterende Stadion. De ovalen structuur was aan de noordelijke kant ingestort, en de meeste rode markiezen waren gescheurd en boden slechts weinig bescherming tegen de verzengende zon. Wilde beesten gromden van achter ijzeren tralies en valdeuren, en ze kon de krijgsheren al klaar zien staan achter de poorten.
Ceres nam alles verwonderd in zich op.
Ineens keek Ceres op en besefte ze dat ze achter was geraakt. Ze haastte zich naar voren om Rexus en haar broers in te halen, maar op dat moment werd ze omsingeld door vier potige mannen. Ze roken naar alcohol, rottende vis en zweet en ze verdrongen zich om haar heen en staarden haar aan met hun rotte tanden en lelijke grijnzen.
“Jij gaat met ons mee, mooi meisje,” zei één van hen terwijl ze op strategische wijze dichterbij kwamen.
Ceres’ hart ging hevig tekeer. Ze keek voor zich uit, zoekend naar de anderen, maar ze waren al verzwolgen door de menigte.
Ze confronteerde de mannen en zette haar dapperste gezicht op.
“Laat me met rust of ik…”
Ze barstten in lachen uit.
“Wat?” spotte één van hen. “Een klein meisje als jij dat het tegen ons vier opneemt?”
“We zouden je hier schoppend en schreeuwend naar buiten kunnen dragen en niemand die er wat van zou zeggen,” voegde een ander toe.
En het was waar. Vanuit haar ooghoeken zag Ceres mensen voorbij lopen, die deden alsof ze niet zagen hoe deze mannen haar behandelden.
Ineens werd het gezicht van de leider serieus. Met één snelle beweging had hij haar bij haar armen gegrepen en haar naar zich toe getrokken. Ze wist dat ze haar konden meenemen en dat niemand ooit meer iets van haar zou horen, en die gedachte beangstigde haar meer dan wat dan ook.
In een poging haar bonzende hart te negeren draaide Ceres zich om en rukte haar arm los uit zijn houtgreep. De andere mannen lachten geamuseerd, maar toen ze de onderkant van haar handpalm tegen de neus van de leider sloeg en zijn hoofd naar achteren klapte, werden ze stil.
De leider greep met zijn smerige handen naar zijn neus en kreunde.
Ze liet zich niet vermurwen. Wetend dat ze maar één kans had, schopte ze hem in zijn maag, en hij klapte voorover.
Maar ze werd onmiddellijk door de andere drie besprongen. Hun sterke handen grepen haar vast en trokken haar mee.
Ineens bedaarden ze. Ceres keek om en zag tot haar opluchting dat Rexus was verschenen en er één in zijn gezicht stompte, waardoor de man bewusteloos raakte.
Toen verscheen Nesos. Hij greep een ander en gaf hem een knietje in zijn maag, waarna hij hem tegen de grond trapte en hem in het rode stof liet liggen.
De vierde man stormde op Ceres af, maar net toen hij wilde aanvallen, dook ze weg. Ze draaide om haar as en schopte hem tegen zijn achterste, waardoor hij met zijn hoofd tegen een pilaar aan klapte.
Ze stond daar, hijgend, en nam alles in zich op.
Rexus legde een hand op Ceres’ schouder. “Ben je in orde?”
Ceres’ hart ging nog steeds hevig tekeer, maar haar angst werd langzaam vervangen door een gevoel van trots. Ze had het goed gedaan.
Ze knikte en Rexus legde een arm om haar schouder terwijl ze verder liepen. Er speelde een glimlach om zijn volle lippen.
“Wat?” vroeg Ceres.
“Toen ik zag wat er gebeurde, wilde ik ze stuk voor stuk neersteken. Maar toen zag ik hoe je jezelf verdedigde.” Hij schudde zijn hoofd en grinnikte. “Dat hadden ze niet verwacht.”
Ze voelde haar wangen rood kleuren. Ze wilde zeggen dat ze onbevreesd was geweest, maar in werkelijkheid was dat niet zo.
“Ik was nerveus,” gaf ze toe.
“Ciri, nerveus? Nooit.” Hij kuste Ceres op haar hoofd, en ze liepen verder het Stadion in.
Ze vonden een paar lege plekken op de begane grond en ze namen plaats. Ceres was dolblij dat ze niet te laat waren. Ze liet alle gebeurtenissen van die ochtend achter zich en liet zich meeslepen door de opwinding van de juichende menigte.
“Zie je ze?”
Ceres volgde Rexus’ vinger en keek omhoog. Ze zag een stuk of tien tieners in een stand zitten, die wijn uit zilveren kelken dronken. In haar hele leven had ze nog nooit zulke mooie kleren, zoveel voedsel op één tafel, of zoveel glinsterende juwelen gezien. Niet één van hen had ingevallen wangen of holle buiken.
“Wat doen ze?” vroeg ze toen ze zag dat één van het munten in een gouden schaal verzamelde.
“Elk van hen bezit een krijgsheer,” zei Rexus, “en ze zetten geld in op wie ze denken dat er zal winnen.”
Ceres snoof. Dit was slechts een spelletje voor hen, besefte ze. Natuurlijk gaven die verwende tieners niets om de krijgers of de vechtkunst. Ze willen alleen zien of hun krijgsheer zou winnen. Maar voor Ceres draaide dit evenement om eer en moed en vaardigheden.
De koninklijke banners gingen de lucht in, er klonk trompetgeschal, en toen aan alle kanten van het Stadion de ijzeren tralies open vlogen, marcheerde de ene na de andere krijgsheer de duisternis uit, hun leren en ijzeren wapenrustingen glimmend in het zonlicht.
De menigte ging tekeer toen de vechters de arena betraden, en Ceres stond, evenals de rest, applaudisserend op. De krijgers eindigden in een naar buiten gerichte cirkel, hun bijlen, zwaarden, speren, schilden, drietanden, zwepen en andere wapens omhoog geheven.
“Heil, Koning Claudius,” riepen ze.
Er werd weer op trompetten geblazen, en het gouden rijtuig van Koning Claudius en Koningin Athena kwam door één van de poorten de arena binnengereden. Ze werden gevolgd door een rijtuig met Kroonprins Avilius, daarna met Prinses Floriana, en daarna werd de arena overspoeld door een entourage van rijtuigen met mensen van adel. Elk rijtuig werd getrokken door twee sneeuwwitte paarden, versierd met kostbare juwelen en goud.
Toen Ceres Prins Thanos bij hen zag, keek ze ontzet naar de chagerijnige blik van de negentienjarige jongen. Ze had hem van tijd tot tijd, als ze zwaarden voor haar vader bezorgde, zien praten met de krijgsheren in het kasteel. Hij had altijd die zure blik van superioriteit in zijn ogen. Zijn lichaamsbouw liet niets te wensen over—hij kon bijna aangezien worden voor een krijgsheer—hij had gespierde armen, zijn middel was strak en gespierd, en zijn benen waren zo hard als boomstammen. Maar het feit dat hij geen respect of passie voor zijn positie leek te hebben maakte haar woedend.
Terwijl de leden van de koninklijke familie naar hun plaatsen op het podium paradeerden, werd er weer op trompetten geblazen, het signaal dat de Killings op het punt stonden te beginnen.
De menigte brulde terwijl alle krijgsheren, op twee na, weer achter de ijzeren poorten verdwenen.
Ceres herkende één van hen als Stefanus, maar ze kon niet zien wie de andere vechter was; hij droeg niets behalve een helm met een vizier en een lendendoek die met een lederen riem vastzat. Misschien was hij van ver gekomen om deel te nemen. Zijn geoliede huid had de keur van vruchtbare grond, en zijn haar was zo zwart als de donkerste nacht. Door de spleten in zijn helm kon Ceres de vastberaden blik in zijn ogen zien, en ze wist onmiddellijk dat Stefanus het gevecht niet zou overleven.
“Maak je geen zorgen,” zei Ceres tegen Nesos. “Je mag je zwaard houden.”
“Hij is nog niet verslagen,” antwoordde Nesos met een grijns. “Stefanus zou niet ieders favoriet zijn als hij niet superieur was.”
Toen Stefanus zijn drietand en schild hief, werd de menigte stil.