“Hoe ver moeten we nog?” vroeg ze.
Felene hief haar handen als een koopman die weegschalen balanceerde. “Een dag of twee, misschien. Het hangt van de wind af. Bent u mijn gezelschap nu al zat, prinses?”
“Nou,” zei Stephania, “je bent grofgebekt, neerbuigend, hooghartig, en bijna vrolijk over het feit dat je een crimineel bent.”
“En dat zijn alleen nog mijn goede eigenschappen,” zei Felene met een lach. “Desondanks kan ik u gemakkelijk naar Felldust brengen. Heeft u nagedacht over wat u gaat doen als we arriveren? Vrienden in het hof, wellicht, die u kunnen helpen om die tovenaar van u te vinden? Weet u waar u hem moet zoeken?”
“Waar de ondergaande zon de schedels van de versteenden ontmoet,” zei Stephania, denkend aan de beschrijving die Oude Hara de heks haar gegeven had. Stephania had voor die beschrijving betaald met het leven van één van haar andere dienstmeisjes. Het leek nauwelijks voldoende.
“Het is altijd zoiets,” zei Felene met een zucht. “Geloof me, ik heb behoorlijk wat indrukwekkende dingen gestolen in mijn leven, maar ik heb nog nooit duidelijke instructies gekregen. Ze geven je nooit een straatnaam, of zeggen dat je de derde deur aan de linkerkant moet nemen. Tovenaars, heksen, zij zijn het ergst van allemaal. Het verbaast me dat een adellijke vrouwe als u zich met dergelijke mensen inlaat.”
Dat was omdat de zeevrouw niets van Stephania afwist. Ze wist niets over wat ze had gedaan om meer te zijn dan slechts een gezicht op de achtergrond bij koninklijke gelegenheden. En ze wist al helemaal niet hoe ver ze bereid was om te gaan als het om wraak ging.
“Ik doe wat ik moet doen,” zei Stephania. “De vraag is of ik je kan vertrouwen.”
Felene wierp haar een glimlach toe. “Zolang u mij voornamelijk dingen vraagt die te maken hebben met drinken, vechten en incidenteel stelen.” Haar uitdrukking werd serieuzer. “Ik ben Thanos veel schuldig, en ik heb hem beloofd dat ik u zou beschermen. Ik verbreek mijn belofte niet.”
Was dat niet het geval geweest, dan was ze perfect geweest voor Stephania’s plannen. Oh, stond ze nu maar net zo open voor omkoperij als de rest van haar soort. Of zelfs voor verleiding. Stephania zou haar Elethe net zo makkelijk hebben gegeven als dat ze de oude heks haar laatste dienstmeisje had overhandigd.
“En als we in Felldust komen?” vroeg Felene. “Hoe vinden we die ‘plek waar de zon de schedels van de versteenden ontmoet’?”
“De schedels van de versteenden, daar heb ik wel over gehoord,” viel Elethe bij. “Die zijn in de bergen.”
Stephania zou hier liever privé over gepraat hebben, maar er was geen privacy op hun kleine boot. Ze moesten erover praten, en dat betekende dat Felene erbij moest zijn.
“Dat betekent dat we de bergen in moeten,” zei Stephania. “Kun jij dat regelen?”
Elethe knikte. “Een vriend van mijn familie leidt karavaans de bergen door. Dat moet niet al te lastig zijn.”
“Zonder te veel aandacht te trekken?” vroeg Stephania.
“Een karavaan meester die te veel aandacht trekt wordt beroofd,” verzekerde Elethe haar. “En we zullen meer te weten komen zodra we de stad bereiken. Felldust is mijn thuis, mijn vrouwe.”
“Ik weet zeker dat je ons goed van pas zal komen,” zei Stephania, op een manier die haar dankbaar deed lijken. Eerder zouden die woorden haar dienstmeisje hebben doen struikelen van vreugde, maar nu glimlachte ze alleen maar. Dat had waarschijnlijk iets te maken met alle aandacht die ze van Felene kreeg.
Het deed een kleine golf woede in Stephania opwellen. Het was geen jaloezie in de conventionele zin, want ze gaf niet op die manier om het meisje. Of om wie dan ook, nu Thanos uit haar leven was. Nee, die woede was er simpelweg omdat haar dienstmeisje van haar was. Ooit zou het meisje zichzelf van het leven hebben beroofd als Stephania haar dat had gevraagd. Nu wist Stephania niet zeker of ze dat nog zou doen, en dat stak. Ze zou een manier moeten vinden om haar loyaliteit te testen.
Ze had veel te doen in Felldust. Ze moest die tovenaar vinden, en zelfs als haar dienstmeisje één van de aanwijzingen over zijn locatie begreep, zou dat nog de nodige tijd en inspanning kosten. Ze zou moeten zoeken in een onbekend land waar de politiek en de mensen anders waren dan thuis, ondanks het feit dat hun zwakheden doorgaans overal hetzelfde waren.
En zelfs als ze de tovenaar kon vinden, dan zou ze nog een manier moeten bedenken om erachter te komen wat hij wist, of hem overhalen om haar te helpen. Misschien zou het alleen geld kosten, of een beetje charme, maar Stephania betwijfelde dat. Elke tovenaar met de kracht om één van de Ouden tegen te houden was in staat om gewoon te nemen wat hij wilde.
Nee, Stephania moest creatiever zijn, maar ze zou hoe dan ook een manier vinden. Iedereen wilde wel iets, of het nu macht, roem, kennis of simpelweg veiligheid was. Stephania had altijd al het talent gehad om erachter te komen wat mensen wilden; het was meer dan eens de hefboom die ervoor zorgde dat ze deden wat Stephania wilde.
“Vertel eens, Elethe,” zei ze impulsief. “Wat is het dat jij wil?”
“U dienen, mijn vrouwe,” zei het meisje onmiddellijk. Het was natuurlijk het juiste antwoord, maar er zat ook een oprechtheid in haar stem die Stephania wel beviel. Ze zou het ware antwoord spoedig achterhalen.
“En jij, Felene?” vroeg Stephania.
Ze zag de dievegge haar schouders ophalen. “Wat de wereld dan ook te bieden heeft. Bij voorkeur met voldoende schatten, alcohol, metgezellen en vreugde. Niet per se in die volgorde.”
Stephania lachte zachtjes en deed alsof ze haar leugen niet doorhad. “Natuurlijk. Wat anders zou iemand nog kunnen wensen?”
“Waarom vertelt u mij dat niet?” vroeg Felene. “Wat is het dat u wilt, prinses? Waarom doet u hier zo veel moeite voor?”
“Ik wil veilig zijn,” zei Stephania. “En ik wil wraak op degenen die Thanos van me hebben afgenomen.”
“Wraak op het Rijk?” zei Felene. “Ik denk dat ik me daar wel bij aan kan sluiten. Ze hebben me tenslotte op dat eiland gegooid.”
Als ze wilde geloven dat wraak op het Rijk het enige was dat Stephania wilde, des te beter. De objecten van Stephania’s woede waren veel makkelijker te definiëren: Ceres, dan Thanos, en iedereen die hen hielp.
Stilletjes herhaalde Stephania de belofte die ze in Delos had gemaakt. Ze zou haar kind opvoeden tot het perfecte wapen tegen zijn vader. Ze zou het kind opvoeden met liefde; ze was toch zeker geen monster. Maar het zou ook een doel hebben. Het kind zou weten wat zijn vader had gedaan. En dat sommige dingen onvergeeflijk waren.
HOOFDSTUK VIER
Lucious wilde het grootste deel van de reis naar Felldust niets liever dan iemand neersteken. Nu hij dichterbij kwam, werd dat gevoel alleen maar sterker. Hij stond daar in smerige kleren terwijl de zon op zijn huid brandde, gevlucht voor een rijk dat hem zou moeten gehoorzamen.
“Kijk uit waar je loopt, jong,” zei één van de zeelieden. Hij duwde Lucious opzij zodat hij een touw kost vastbinden. Lucious had niet de moeite genomen om de naam van de man te onthouden, maar hij wilde dat hij het wel had gedaan, al was het maar omdat hij dan tegen de kapitein kon klagen over deze vetzak.
“Jong? Je weet wie ik ben en je hebt het lef om me jong te noemen?” wilde Lucious weten. “Ik zou naar Kapitein Arvan moeten gaan en je met de zweep laten geven.”
“Doe dat maar,” zei de zeeman met de verveelde toon van iemand die wist dat hem niets kon overkomen. “Zie maar wat dat uithaalt.”
Lucious balde zijn vuisten. Het ergste was nog het gevoel van futiliteit. Kapitein Arvan stond op het commandodek met het stuur van de boot in zijn hand, zijn zware gewicht wiegend op de golven. Hij had duidelijk gemaakt dat Lucious alleen belangrijk was zolang hij geld had.
Zoals