Thor keek omhoog naar de eeuwenoude knoestige takken, dikker dan hijzelf, zwaaiend en krakend in de wind. Hij was nauwelijks vijftig stappen het bos in toen hij vreemde dierengeluiden hoorde. Hij draaide zich om en kon nauwelijks nog de opening zien waar hij doorheen was gekomen; het voelde nu al alsof er geen uitweg was. Hij aarzelde.
Darkwood lag aan de rand van het dorp en het had ook altijd op het randje van Thor’s bewustzijn gebalanceerd, diep en mysterieus. Geen enkele herder die een schaap aan het bos was kwijt geraakt had het aangedurfd om er achter aan te gaan. Zelfs zijn vader niet. De verhalen over deze plek waren te duister, te hardnekkig.
Maar er was iets aan vandaag waardoor het Thor niet meer kon schelen, iets dat ervoor zorgde dat hij al zijn voorzichtigheid in de wind sloeg. Een deel van hem wilde zijn grenzen verleggen, zover mogelijk van huis raken als hij maar kon, en zich laten meevoeren met het leven.
Hij liep verder, en pauzeerde toen, niet wetend welke kant hij op moest. Hij merkte wat gebroken takken op waar zijn schaap langs moest zijn gelopen, en vervolgende zijn weg in die richting. Na een tijdje nam hij weer een bocht.
Er was nog geen uur voorbij gegaan en Thor was hopeloos verdwaald. Hij probeerde zich te herinneren uit welke richting hij was gekomen—maar hij wist het niet meer. Hij kreeg een ongemakkelijk gevoel in zijn maag, maar hij bedacht dat de enige weg naar buiten vooruit was, dus hij bleef lopen.
In de verte ontdekte hij een straal van zonlicht, en hij rende ernaar toe. Ineens stond hij voor een kleine open plek, en hij stopte bij de rand, als aan de grond genageld: hij kon niet geloven wat hij voor zich zag.
Daar, gekleed in een lang, blauw satijnen gewaad, stond een man. Nee—geen man, dat kon Thor vanaf waar hij stond voelen. Hij was iets anders. Een druïde misschien. Hij stond lang en recht, zijn hoofd bedekt door een kap, doodstil, alsof er niets aan de hand was.
Thor bleef staan, niet wetend wat hij moest doen. Hij had gehoord over druïdes, maar hij was er nooit een tegengekomen. De uitgebreide gouden versieringen op zijn gewaad vertelden hem dat dit geen gewone druïde was: dat waren Koninklijke markeringen. Van het Koninklijk Hof. Thor begreep het niet. Wat deed een Koninklijke druïde nu hier?
Na wat aanvoelde als een eeuwigheid, draaide de druïde zich langzaam naar hem om. Terwijl hij dat deed, herkende hij het gezicht. Hij snakte naar adem. Het was één van de meest beroemde gezichten in het Koninkrijk: de persoonlijke druïde van de Koning. Argon, al eeuwenlang de raadsheer van koningen in het Westelijk Koninkrijk. Wat hij hier deed, ver van het koninklijk hof, midden in Darkwood, was een mysterie. Thor vroeg zich af of zijn fantasie hem parten begon te spelen.
“Je ogen bedriegen je niet,” zei Argon, terwijl hij Thor recht aankeek.
Zijn stem was diep, oud, alsof de bomen zelf tegen hem spraken. Zijn grote, heldere ogen leken dwars door Thor heen te boren. Hij voelde een intense energie van de druïde afkomen—alsof hij tegenover de zon stond.
Thor liet zich onmiddellijk op een knie vallen en boog zijn hoofd.
“Mijn heer,” zei hij. “Mijn verontschuldigen dat ik u gestoord heb.”
Oneerbiedigheid tegenover een raadsheer van de Koning zou resulteren in gevangenschap of de dood. Dat was bij Thor ingeprent sinds zijn geboorte.
“Sta op, kind,” zei Argon. “Als ik wilde dat je knielde, zou ik je dat gezegd hebben.”
Thor stond langzaam op en keek hem aan. Argon kwam een paar stappen dichterbij. Hij staarde, tot Thor zich ongemakkelijk begon te voelen.
“Je hebt de ogen van je moeder,” zei Argon.
Thor was met stomheid geslagen. Hij had zijn moeder nooit ontmoet, en hij kende niemand, op zijn vader na, die haar had gekend. Ze hadden hem vertelt dat zij tijdens de bevalling was gestorven, iets waar Thor zich altijd schuldig over had gevoeld. Hij had altijd vermoed dat dat de reden was dat zijn familie hem haatte.
“Ik denk dat u me met iemand anders verward,” zei Thor. “Ik heb geen moeder.”
“Is dat zo?” vroeg Argon glimlachend. “Ben je door een man op de wereld gezet?”
“Wat ik bedoel, heer, is dat mijn moeder stierf toen ik geboren werd. Ik denk dat u me voor een ander aanziet.”
“Jij bent Thorgrin, van de McLeod Clan. De jongste van vier broers. Degene die niet werd gekozen.”
Thor’s ogen sperden zich wijd open. Hij wist niet wat hij hiervan moest maken. Dat iemand als Argon wist wie hij was—dat was meer dan hij kon bevatten. Hij had zelfs nooit gedacht dat iemand in zijn dorp hem zou kennen.
“Hoe... weet u dit?”
Argon glimlachte, maar antwoordde niet.
Plotseling was Thor gevuld met nieuwsgierigheid.
“Hoe...” begon hij, worstelend met zijn woorden, “...hoe kent u mijn moeder? Heeft u haar ontmoet? Wie was ze?”
Argon draaide zich om en liep weg.
“Vragen voor een andere keer,” zei hij.
Verward keek Thor hem na. Het was zo’n duizelingwekkende en mysterieuze ontmoeting, en het gebeurde allemaal zo snel. Hij besloot dat hij Argon niet zomaar kon laten vertrekken; hij haastte zich achter hem aan.
“Wat doet u hier?” vroeg Thor, die moeite had om hem bij te benen. Argon, die zijn oude ivoren staf gebruikte, liep bedrieglijk snel. “U was niet op mij aan het wachten, of wel?”
“Op wie anders?” vroeg Argon.
Thor haastte zich om hem bij te houden en volgende hem het bos in, weg van de open plek.
“Maar waarom ik? Hoe wist u dat ik hier zou zijn? Wat wilt u?”
“Zo veel vragen,” zei Argon. “Je vult de lucht. Je zou eens moeten luisteren in plaats van praten.”
Thor volgde hem door het dik beboste woud, en deed zijn best om zijn mond te houden.
“Je kwam hier op zoek naar je verdwaalde schaap,” verklaarde Argon. “Een nobele poging. Maar je verspilt je tijd. Ze zal het niet overleven.”
Thor’s ogen sperden zich wijd open.
“Hoe weet u dat?”
“Ik weet van werelden waar je nog nooit van hebt gehoord, jongen. Nog niet, tenminste.”
Terwijl hij stevig doorstapte om de druïde bij te kunnen houden, vroeg Thor zich af wat hij bedoelde.
“Je luistert niet. Dat zit in je bloed. Je bent koppig. Net als je moeder. Je gaat achter je schaap aan, vastbesloten om haar te redden.”
Thor kleurde rood terwijl Argon zijn gedachten las.
“Je bent een moedige jongen,” voegde hij toe. “Je hebt een sterke wil. Je bent trots. Sterke eigenschappen. Maar op een dag wordt het je ondergang.”
Argon begon een mossige bergkam te beklimmen, en Thor volgde.
“Je wil je aansluiten bij de Krijgsmacht van de Koning,” zei Argon.
“Ja!” antwoordde Thor opgewonden. “Maak ik een kans? Kunt u zorgen dat dat gebeurd?”
Argon lachte. Het diepe, holle geluid deed een rilling langs Thor’s ruggengraat lopen.
“Ik kan alles en niets laten gebeuren. Jouw lotsbestemming staat al vast. Maar het is aan jou om die te kiezen.”
Thor begreep het niet.
Toen ze de top van de bergkam bereikten, stopte Argon en wendde hij zich tot Thor. Thor stond slechts op enkele centimeters afstand, en hij voelde Argon’s energie door hem heen branden.
“Jouw lotsbestemming is een heel belangrijke,” zei hij. “Laat die niet voorbij gaan.”
Thor’s ogen