HOOFDSTUK EEN
Darius keek neer naar zijn bloedige dolk in zijn hand, naar de Keizerlijke aanvoerder dood aan zijn voeten en hij vroeg zich af wat hij zojuist had gedaan. Zijn wereld vertraagde toen hij weer op keek en zag de geschokte gezichten van het Keizerlijke leger die verspreid voor hem stond, honderden mannen aan de horizon, echte mannen, krijgers in echt harnas en met echte wapens, twintigtallen gezeten op zerta’s. Mannen die nog nooit een nederlaag gekend hadden.
Darius wist dat achter hem zijn paar honderd armzalige dorpelingen stonden, mannen en vrouwen zonder staal, zonder harnas, alleen gelaten om dit professionele leger het hoofd te bieden. Ze hadden hem gesmeekt om zich over te geven, om de verminking te accepteren; zij wilden geen oorlog die ze niet konden winnen. Zij wilden niet dood. En Darius wilde zich hieraan verplichten.
Maar diep in zijn ziel kon hij dit niet. Zijn handen handelden alleen, zijn ziel steeg op, en hij kon dit niet onder controle houden al probeerde hij dit. Het was het donkerste deel van hemzelf, het deel dat hij zijn gehele leven onderdrukt had, het deel dat verlangde naar vrijheid zoals een stervende man naar water verlangde.
Darius keek naar de zee van gezichten, zich nog nooit zo eenzaam gevoeld en tegelijkertijd nog nooit zo vrij en zijn wereld draaide om hem heen. Hij voelde zich buiten zichzelf, op zichzelf neerkijkend. Het voelde allemaal surrealistisch. Hij wist dat dit een van die centrale momenten in zijn leven was. Hij wist dat dit een moment was die alles zou veranderen.
Maar Darius had geen spijt. Hij keek naar de dode Keizerlijke aanvoerder, deze man die Loti gedood zou hebben, die ze allemaal gedood zou hebben, die ze verminkt zou hebben en hij kreeg een gevoel van rechtvaardigheid. Hij voelde zich ook aangemoedigd. Uiteindelijk was er een Keizerlijke officier gesneuveld. En dat betekende dat iedere Keizerlijke soldaat kon sneuvelen. Zij mochten dan wel getooid zijn met het mooiste harnas, de beste wapens, maar zij bloedden net als iedere andere man. Zij waren niet onoverwinnelijk.
Darius voelde een stroom van kracht binnen in hem en barstte in actie uit voordat één van de anderen kon reageren. Een paar meter verderop stond het kleine gevolg van de Keizerlijke officieren die hun aanvoerder vergezelden, en zij stonden daar in shock, duidelijk niets anders verwachtend dan overgave, nooit gedacht dat hun aanvoerder aangevallen zou worden.
Darius gebruikte hun verrassing in zijn voordeel. Hij sprong voorwaarts, trok een dolk van zijn taille, sneed een keel door, draaide toen rond en in dezelfde beweging sneed hij er nog één door.
Ze staarden allebei naar hem, hun ogen wagenwijd open, alsof ze niet konden geloven dat dit hun kon overkomen, bloed stromend uit hun kelen, waarna ze op hun knieën vielen. Toen storten ze ineen, dood.
Darius pepte zichzelf op; zijn gedurfde beweging had hem kwetsbaar voor de aanval gemaakt en één van de officieren sprong naar voren en zwaaide met zijn stalen zwaard, gericht op zijn dood. Darius wenste op dat moment dat hij een harnas, een schild, een zwaard – of ook maar iets had om dit te blokkeren. Maar hij had niets. Hij had zichzelf kwetsbaar voor de aanval gemaakt, en hij wist dat hij daarvoor de prijs moest betalen. Maar hij zou tenminste als vrij man sterven.
Een plotseling gekletter sneed door de lucht en Darius keek opzij naar Raj die naast hem stond, de stoot blokkerend en realiseerde zich dat Raj het zwaard van de dode soldaat had gepakt, naar voren was gesneld en op het laatste moment voor hem blokkeerde.
Nog meer gekletter klonk door de lucht, en Darius keek naar de andere kant en zag dat Desmond een andere stoot blokkeerde die voor hem bedoeld was. Raj en Desmond snelden voorwaarts, terug hakkend naar hun aanvallers die de verdediging niet verwachtten. Zij zwaaiden alsof zij bezeten waren, door het gekletter sprongen de vonken van hun zwaarden op het moment dat zij hun aanvallers raakten, ze dreven ze terug, toen plaatsten ze een dodelijke slag voordat de Keizerlijke soldaten zich ten volle konden verdedigen.
De twee soldaten vielen neer, dood.
Darius voelde een stroom van dankbaarheid richting zijn broeders, blij om ze hier te hebben, aan zijn zijde vechtend.
Hij stond niet meer alleen tegenover het leger.
Darius knielde neer, griste het zwaard en het schild van het lichaam van de dode aanvoerder, en sloot zich toen aan bij Desmond en Raj terwijl zij zich naar voren haastten en de zes overgebleven officieren van het gevolg aanvielen. Darius zwaaide zijn zwaard hoog, en genoot van het gewicht; het voelde zo goed aan om een echt zwaard te hanteren, een echt schild. Hij voelde zich onoverwinnelijk. Darius sprong voorwaarts en blokkeerde een krachtige slag van een zwaard met zijn schild en liet tegelijkertijd een stoot van zijn zwaard in de kieren van het harnas van een Keizerlijke soldaat door glijden en stak hem in het schouderblad; de soldaat gromde en viel op zijn knieën.
Hij draaide en zwaaide zijn schild, een slag van de zijkant blokkerend, draaide toen rond en gebruikte zijn schild als een wapen, sloeg een andere aanvaller in het gezicht en velde hem. Hij zwaaide toen met zijn zwaard rond en hakte zijn andere aanvaller dwars over zijn maag, doodde hem net voordat de soldaat, met zijn handen boven zijn hoofd opgeheven, een klap in Darius’ nek kon geven.
Raj en Desmond vielen ook aan zijn zijde naar voren aan, slag na slag met de andere soldaten, het gekletter luid in zijn oren. Darius dacht terug aan al hun oefeningen met houten zwaarden en hij zag nu, in de strijd, wat een geweldige vechters zij waren. Terwijl hij zelf zwaaide, realiseerde hij zich hoe al hun oefenen hem verscherpt hadden. Hij vroeg zich af of hij zonder dat had kunnen winnen. En hij was vastbesloten om alleen te winnen, met zijn eigen twee handen. En om nooit, maar dan ook nooit de magische krachten die ergens diep binnen in hem