Hoe dan ook.
Gwendolyn opende haar ogen en dwong zich zelf om nog een paar stappen vooruit te zetten. Ze wilde niet meer stoppen. De wind en sneeuw konden haar het Ravijn in gooien. Het kon haar niets meer schelen. Het ging nu niet om haar; het ging om de liefde van haar leven. Voor hem zou ze alles doen.
Gwendolyn voelde het gewicht verschuiven op de brug achter haar, en toen ze een blik achterom wierp zat de Steffen, Aberthol, Alistair en Krohn volgen. Krohn glibberde over de brug terwijl hij langs de anderen rende, tot hij Gwendolyn bereikte.
“Ik weet niet of ik dit kan,” riep Aberthol uit. Hij klonk gespannen.
Hij stond daar, zijn armen trillend terwijl hij het touw stevig vast greep, een zwakke oude man, nauwelijks in staat om zich vast te houden.
“U kunt het,” zei Alistair, die naast hem kwam lopen en één arm om zijn middel heen sloeg. “Ik ben bij u. Maak u geen zorgen.”
Alistair liep met hem mee en hielp hem terwijl de groep stapje voor stapje over de brug ging.
Gwen verwonderde zich voor de zoveelste keer over Alistairs moed in deze gevaarlijke tijden, haar kalme natuur, haar onbevreesdheid. Ze straalde een kracht uit die Gwendolyn niet begreep. Gwen kon niet verklaren waarom ze zich zo tot haar aangetrokken voelde, maar ondanks de korte tijd dat ze elkaar kenden, voelde ze al als een zuster. Ze putte kracht uit haar aanwezigheid. En uit die van Steffen.
De wind verzwakte, en ze kwamen goed vooruit. Spoedig bereikten ze het midden van de brug. Gwen begon langzaam gewend te raken aan de glibberige planken. De andere kant van het Ravijn kwam in het zicht; ze hoefden nog maar vijftig meter. Gwendolyn begon zich optimistisch te voelen. Misschien zouden ze het toch halen.
Plotseling kwam er een nieuwe windvlaag, sterker dan de anderen, zo sterk dat Gwen gedwongen werd zich op haar knieën te laten vallen en het touw met beide handen vast te grijpen. Ze hield zich vast voor haar leven terwijl de brug bijna negentig graden kantelde, en toen net zo hevig terug zwaaide. Ze voelde een plank onder haar voet wegglijden, en schreeuwde het uit toen één van haar benen door de opening in de brug zakte, en ze tot aan haar dijbeen vast kwam te zitten. Ze wriemelde, maar ze kon zichzelf niet lostrekken.
Toen Gwendolyn omkeek, zag ze hoe Aberthol zijn grip verloor, Alistair losliet en over de rand van de brug begon te glijden. Alistair reageerde snel en wist zijn pols vast te grijpen voor Aberthol over de rand gleed.
Alistair hing over de rand van de brug terwijl Aberthol beneden haar heen en weer zwaaide, met niets tussen hem en de afgrond van het Ravijn. Alistair deed haar best om hem vast te houden, en Gwen bad dat het touw het niet zou begeven. Gwen voelde zich hulpeloos. Ze zat vast, haar been klem tussen de planken. Haar hart bonsde hevig terwijl ze probeerde zich los te wurmen.
De brug zwaaide wild heen en weer, en Alistair en Aberthol zwaaiden mee.
“Laat los!” schreeuwde Aberthol. “Red jezelf!”
Aberthols stok gleed uit zijn hand en tuimelde door de lucht, de diepte van het Ravijn in. Nu had hij alleen nog de staf die aan zijn rug was gebonden.
“U gaat het redden,” zei Alistair kalm.
Gwen wast verbaasd om Alistair zo bedaard te zien, zo zelfverzekerd.
“Kijk in mijn ogen,” zei Alistair stellig.
“Wat?” schreeuwde Aberthol. Zijn stem kwam nauwelijks boven de huilende wind uit.
“Kijk in mijn ogen,” beval Alistair.
Er was iets aan haar toon dat Aberthol naar haar deed opkijken. Hun blikken ontmoetten elkaar, en op dat moment zag Gwendolyn een lichte gloed uit Alistairs ogen komen. Vol ongeloof keek ze toe hoe de gloed Aberthol geheel omhulde. Alistair leunde achterover en trok Aberthol in één ruk terug de brug op.
Aberthol lag hijgend op de brug, en keek verbijsterd op naar Alistair; toen draaide hij zich snel om en greep hij het touw met beide handen vast, voor er weer een windvlaag kwam.
“Mijn vrouwe!” riep Steffen.
Hij knielde bij haar, greep haar schouders vast, en trok met al zijn kracht.
Gwen begon langzaam los te raken uit de planken, maar net toen ze bijna vrij was, gleed ze uit zijn ijzige grip en viel ze nog dieper. Plotseling brak er een tweede plank onder Gwendolyn, en ze schreeuwde terwijl ze voelde dat ze begon te vallen.
Gwendolyn reikte omhoog en greep het touw vast met haar ene hand en Steffens pols met haar andere. Het voelde alsof haar schouders uit de kom werden getrokken terwijl ze in de open lucht bungelde. Steffen leunde inmiddels zo ver over de rand dat ook hij geen kracht meer kon zetten. Hij riskeerde zijn leven om te voorkomen dat ze zou vallen, en de brekende touwen achter hem waren het enige dat hen hield.
Krohn sprong grommend naar voren en liet zijn tanden in het bont van Gwens jas zinken. Grommend en jankend begon hij te trekken.
Langzaam, centimeter voor centimeter, werd Gwen weer omhoog getrokken, tot ze zich eindelijk vast kon grijpen aan de planken van de brug. Ze trok zichzelf verder omhoog en lag hijgend op de brug, compleet uitgeput.
Krohn likte haar gezicht, en ze haalde opgelucht adem. Ze was hem zo dankbaar, evenals Steffen, die nu naast haar lag. Ze was zo blij dat ze nog leefde, gered van een afschuwelijke dood.
Plotseling hoorde Gwendolyn een knappend geluid, en ze voelde de hele brug schudden. Haar bloed werd ijskoud terwijl ze achterom keek en zag dat één van de touwen die de brug aan de rand van het Ravijn verbond, was geknapt.
De hele brug begon te bewegen, en Gwen keek vol afschuw toe hoe de het andere touw, dat slechts aan een draadje hing, ook knapte.
Iedereen schreeuwde het uit terwijl plotseling de ene kant van de brug los kwam van de muur van het Ravijn; de brug zwaaide zo snel dat Gwen nauwelijks adem kon halen. Ze vlogen door de lucht en gingen met een enorme snelheid op de rotswand van het Ravijn af.
Gwen keek op en zag de rotswand als in een waas op hen afkomen, en ze wist dat ze binnen enkele momenten allemaal gedood zouden worden door de impact, hun lichamen verpletterd, en dat wie het zou overleven de diepte van het Ravijn zou in storten.
“Steen, wijk voor ons! IK BEVEEL HET!” schreeuwde een stem, die gevuld leek te zijn met een primordiale autoriteit, een stem zoals Gwen nog nooit had gehoord.
Ze zag Alistair, die zich met één hand aan het touw vasthield, haar andere hand uitstrekken, gefixeerd op de rotswand die ze over enkele ogenblikken zouden raken. Er scheen een geel licht uit Alistairs hand, en terwijl Gwendolyn zich schrap zette voor de impact, kon ze niet geloven wat er gebeurde.
De rotswand veranderde voor haar ogen in sneeuw—terwijl ze hem raakten, hoorde Gwendolyn niet het gekraak van botten, zoals ze had verwacht. In plaats daarvan voelde ze haar hele lichaam omgeven worden door een muur van lichte, wollige sneeuw. Het was ijskoud, en ze werd er volledig door bedekt. De sneeuw drong in haar ogen en neus en oren—maar het deed haar geen pijn.
Ze leefde nog.
Ze bungelden aan het touw dat vanaf de top van het Ravijn naar beneden hing, omgeven in de muur van sneeuw, en Gwendolyn voelde hoe een sterke hand haar bij haar pols greep. Alistair. Haar hand was, ondanks de kou, heel warm. Alistair had de anderen op de één of andere manier ook al weten te bereiken, inclusief Krohn, en al spoedig klom ze met hen omhoog alsof het niets was.
Eindelijk bereikten ze de top, en Gwen zakte op de grond in elkaar. Op dat moment knapten de laatste twee touwen, en wat er over was van de brug viel door de mist naar beneden, het Ravijn in.
Gwendolyn lag daar, hijgend, zo dankbaar om weer vaste grond onder haar voeten te hebben. De grond was bevroren en bedekt met ijs en sneeuw, maar het was vaste grond. Ze was van de brug af, en ze leefde nog. Ze hadden het gehaald. Dankzij Alistair.
Gwendolyn draaide zich om en keek Alistair vol bewondering aan. Ze was ongelofelijk dankbaar om haar aan haar zijde te hebben. Ze voelde echt als een zuster, en Gwen had het gevoel dat ze nog maar een fractie van Alistairs kracht hadden gezien. Gwen had geen idee hoe ze ooit weer naar