Thor dacht aan alle keren dat Conval er voor hem was geweest, bij elke stap van zijn reis, al vanaf de dag dat Thor bij de Krijgsmacht was gekomen. Hij was als een broer voor hem geweest. Conval had het altijd voor Thor opgenomen, had altijd een goed woordje voor hem gedaan; en in tegenstelling tot een aantal anderen, had hij Thor al vanaf het begin als een vriend beschouwd. Nu hij hem daar zo zag liggen—als gevolg van Thors fouten—voelde Thor zich ziek. Als hij die drie broers niet had vertrouwd, zou Conval misschien nog leven.
Thor kon niet aan Conval denken zonder ook aan Conven te denken. Het waren identieke tweelingen, onafscheidelijk, die altijd elkaars zinnen afmaakten. Hij kon zich niet voorstellen hoeveel pijn Conven nu moest voelen. Conven leek zichzelf niet meer; de gelukkige, zorgeloze Conven die hij ooit kende was er niet meer.
Ze stonden zwijgend aan de rand van het slagveld, de levenloze lichamen van de soldaten van het Rijk om hen heen. Geen van hen wilde verder gaan tot ze hem een begrafenis hadden gegeven. Ze hadden wat vachten gevonden bij een aantal officieren van het Rijk, en hadden Convals lichaam erin gewikkeld. Ze hadden hem op de boot gelegd, met zijn gezicht naar de hemel. Een begrafenis van een krijger. Conval leek bevroren, zijn lichaam al helemaal stijf en blauw, alsof hij nooit had geleefd.
Ze stonden er al een hele tijd, allemaal verzonken in hun eigen gedachten. Geen van hen wilde zijn lichaam zien gaan. Indra bewoog met haar hand over Convals hoofd en zong met gesloten ogen iets in een taal die Thor niet begreep. Hij zag hoeveel ze om hem gaf, en het geluid van haar stem voelde geruststellend. Geen van de jongens wist iets te zeggen, en ze lieten Indra zwijgend de dienst leiden.
Eindelijk deed Indra een stap naar achteren. Conven kwam naar voren. De tranen liepen over zijn wangen terwijl hij naast zijn broer neerknielde. Hij legde een hand op de zijne en boog zijn hoofd. Toen stapte Conven uit de boot, en gaf hem een duw. De boot gleed de rustige wateren van de rivier op, en toen alsof het tij het begreep, kwam de stroming ineens opzetten. De boot werd zachtjes, langzaam weggevoerd, verder en verder bij de groep vandaan. Krohn jankte zachtjes. Als uit het niets kwam de mist opzetten, en de boot verdween.
Thor voelde zich alsof zijn eigen lichaam ook door de onderwereld was verzwolgen.
Langzaam draaiden de jongens zich om. Ze keken uit over het slagveld, en het gebied dat erachter lag. Achter hen lag de onderwereld waar ze vandaan kwamen; voor hen, aan de ene kant een uitgestrekt grasgebied, en aan de andere kant een lege woestenij. Ze stonden op een kruising.
Thor wendde zich tot Indra.
“Moeten we die woestijn door om Nooitzink te bereiken?” vroeg Thor.
Ze knikte.
“Er is geen andere weg?” vroeg hij.
Ze schudde haar hoofd.
“Er zijn andere wegen, maar die zijn niet zo direct. Je zou weken tijd verliezen. Als je de dieven wil inhalen, is dat de enige weg.”
De anderen staarden zwijgend naar het woestijnlandschap, dat door de hitte van de zonnen leek te golven.
“Het ziet er niet vergevingsgezind uit,” zei Reece, die naast Thor kwam staan.
“Ik weet van niemand die er ooit doorheen is gegaan en het heeft overleefd,” zei Indra. “Het is een uitgestrekte woestijn, vol met vijandige wezens.”
“We hebben niet genoeg provisie,” zei O’Connor. “We zouden het niet halen.”
“Maar het is de weg naar het Zwaard,” zei Thor.
“Aangenomen dat het Zwaard nog steeds bestaat,” zei Elden.
“Als de dieven Nooitzink bereiken,” zei Indra, “dan is jullie kostbare Zwaard voorgoed verloren. Jullie zouden je leven riskeren voor een droom. Het beste dat je nu kunt doen is omkeren en teruggaan naar de Ring.”
“We gaan niet terug,” zei Thor vastberaden.
“Zeker niet nu,” voegde Conven toe. Zijn ogen glimmen met vuur en verdriet.
“We zullen dat Zwaard vinden, al kost het ons het leven,” zei Reece.
Indra schudde haar hoofd en zuchtte.
“Ik had geen ander antwoord verwacht van jullie,” zei ze. “Roekeloos tot het einde.”
*
Thor liep zij aan zij met de anderen door de woestenij. Hij kneep zijn ogen samen tegen het felle zonlicht en hijgde in de meedogenloze hitte. Hij had gedacht dat hij blij zou zijn om uit de onderwereld weg te zijn, weg uit die altijd aanwezige somberheid. Hij had gedacht dat hij blij zou zijn om de zonnen weer te kunnen zien. Maar ze waren van het ene uiterste het andere ingelopen. Hier, in deze woestijn, was er niets anders dan zon: gele zon, gele lucht, en geen einde in zicht. Zijn hoofd deed pijn en hij voelde zich duizelig. Hij sleepte met zijn voeten, en het voelde alsof ze al een eeuwigheid aan het lopen waren; terwijl hij een blik op de anderen wierp, zag hij dat ook zij moeite hadden met de hitte.
Ze hadden nu een halve dag gelopen, en hij wist niet hoe lang ze het nog zouden kunnen volhouden. Hij wierp een blik op Indra, die haar mantel over haar hoofd hield, en vroeg zich af of ze gelijk had. Misschien was het inderdaad roekeloos om dit te proberen. Maar hij had gezworen het Zwaard te vinden—en wat moesten ze anders?
Hun voeten deden stofwolken opwaaien, wat het ademen bemoeilijkte. Aan de horizon lag niets dan zongebakken zand, een vlak landschap zo ver als het oog reikte. Er was nergens een weg, of bergen, of wat dan ook te zien. Niets dan woestijn. Thor had het gevoel alsof ze het einde van de wereld hadden bereikt.
Thor vond troost in de wetenschap dat ze nu tenminste, voor het eerst, zeker wisten waar ze heen gingen. Ze waren niet langer overgeleverd aan de drie broers en hun stomme kaart; ze luisterden nu naar Indra, en hij vertrouwde haar meer dan hij de drie broers had vertrouwd. Hij wist zeker dat ze nu de goede kant op gingen—hij wist alleen niet zeker of ze de reis zouden overleven.
Thor hoorde ineens een zacht, waaiend geluid, en toen hij naar beneden keek zag hij dat het zand in cirkels om zijn voeten begon te waaien. De anderen zagen het ook. Verward keek Thor toe hoe het zand zich rond zijn voeten begon te verzamelen, steeds sneller, en toen omhoog steeg. Er rees een enorme stofwolk boven de woestijngrond uit, steeds hoger en hoger.
Thor had het gevoel of zijn hele lichaam ineens uitdroogde. Het voelde alsof elke druppel water uit zijn lichaam werd getrokken, en hij snakte naar water; hij had nog nooit zo’n ongelofelijke dorst gehad.
In paniek greep hij naar zijn waterzak, en bracht hem naar zijn lippen. Maar het water dat eruit spoot raakte zijn lippen niet. Het draaide zich om en ging omhoog, de lucht in.
“Wat gebeurd er?” riep Thor hijgend naar Indra.
Ze keek angstig om hoog naar de lucht, en deed haar kap af.
“Een omgekeerde regen!” riep ze.
“Wat is dat?” riep Elden, die snakkend naar adem naar zijn keel greep.
“Het regent omhoog!” riep ze. “Al het vocht wordt de lucht in getrokken!”
Thor keek toe terwijl de rest van zijn water uit zijn waterzak omhoog schoot, en hoe de huid droog werd en scheurde. Zijn zak viel verschrompeld op de grond.
Thor viel op zijn knieën en greep naar zijn keel, nauwelijks in staat om adem te halen. Om hem heen deden de anderen hetzelfde.
“Water!” smeekte Elden naast hem.
Plotseling klonk er een luid gerommel, als het geluid van duizend onweersbuien, en Thor zag de hemel zwart kleuren. Er verscheen een enkele stormwolk, die met een ongelofelijke snelheid om hen af raasde.
“LIGGEN!” schreeuwde Indra. “De lucht keert zich om!”
Ze had haar zin nauwelijks afgemaakt toen de hemel open brak en er een muur van water naar beneden kwam. Thor en de anderen werden met de kracht van een vloedgolf tegen de grond gedrukt. Thor werd meegesleurd met het water. Eindelijk voelde hij weer grond onder zijn voeten. Het regende en regende, en Thor gooide zijn