Een Mars Van Koningen . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Tovenaarsring
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781632910714
Скачать книгу
hart werd overspoeld door een plotselinge paniek, terwijl hij zich afvroeg wat hij hier in godsnaam deed, onaangekondigd, zo laat op de avond.

      “Mijn zoon?” riep hij uit.

      MacGil zag de dodelijke intentie in zijn ogen, en dat was alles wat hij hoefde te zien—hij sprong uit bed.

      Maar de figuur bewoog te snel. Hij kwam in actie, en voordat MacGil zijn hand omhoog kon brengen, was er het glimmen van metaal in het licht van de fakkel, en snel, te snel, was er de dolk die door de lucht ging—en zich door zijn hart boorde.

      MacGil gilde, een diepe duistere angstkreet, en hij was verrast door het geluid van zijn eigen schreeuw. Het was een strijdschreeuw, één die hij al te vaak had gehoord. Het was de schreeuw van een dodelijk gewonde krijger.

      MacGil voelde het koude metaal door zijn ribben gaan, door zijn spieren heen, hoe het zich met zijn bloed mengde, en hoe het dieper, nog dieper ging, de pijn nog intenser dan hij zich ooit had kunnen voorstellen, alsof het nooit zou stoppen. Snakkend naar adem voelde hij hoe het hete, zoute bloed zijn mond vulde. Zijn adem werd hard. Hij dwong zichzelf op te kijken, naar het gezicht achter de kap. Hij was verrast: hij had het fout gehad. Het was niet het gezicht van zijn zoon. Het was iemand anders. Iemand die hij herkende. Hij kon zich niet herinneren wie, maar het was iemand die dicht bij hem stond. Iemand die op zijn zoon leek.

      Zijn hersenen vulden zich met verwarring terwijl hij trachtte de naam bij het gezicht te vinden.

      Terwijl de figuur over hem heen gebogen stond, het mes in zijn handen, slaagde MacGil er op de één of andere manier in om zijn hand omhoog te brengen en hem op de schouder van de man te leggen, in een poging hem te stoppen. Hij voelde de oude kracht van een krijger in zich opwellen, hij voelde de kracht van zijn voorvaderen, een diepgeworteld deel in hem dat hem koning maakte, dat niet op wilde geven. Met een gigantische duw slaagde hij erin de moordenaar met al zijn kracht weg te duwen.

      De man was mager, veel fragieler dan MacGil had gedacht, en hij struikelde met een schreeuw naar achteren. MacGil slaagde erin om op te staan en, met een laatste krachtsinspanning, de dolk uit zijn borst te trekken. Hij smeet het ding door de kamer en het kwam kletterend tegen de stenen vloer aan, waarna het tegen de verste muur aan kwam.

      De man, wiens kap om zijn schouders was gevallen, krabbelde overeind en staarde hem aan, zijn ogen wijd open gesperd van angst, terwijl MacGil op hem af kwam. De man draaide zich om en rende de kamer door. Hij stopte net lang genoeg om de dolk te pakken voor hij vluchtte.

      MacGil probeerde hem achterna te gaan, maar de man was te snel, en plotseling boorde de pijn zich door zijn borst. Hij voelde zichzelf zwakker worden.

      MacGil stond alleen in zijn kamer, en keek neer op het bloed dat uit zijn borst in zijn open handpalmen gutste. Hij viel op zijn knieën.

      Hij voelde zijn lichaam koud worden, en leunde achterover in een poging het uit te roepen.

      “Wachters,” klonk zijn zachte kreet.

      Hij haalde diep adem, en met een ondraaglijke pijn wist hij zijn diepste stem omhoog te halen. De stem van iemand die ooit koning was.

      “WACHTERS!” schreeuwde hij.

      Hij hoorde voetstappen uit een verre hal, die langzaam dichterbij kwamen. In de verte hoorde hij een deur open gaan, en hij voelde lichamen die dichterbij kwamen. Maar de kamer draaide weer, en deze keer was het niet door de drank.

      Het laatste dat hij zag was de koude stenen vloer die op zijn gezicht af kwam.

      HOOFDSTUK TWEE

      Thor greep de ijzeren hendel van de immens grote houten deur voor hem en trok met al zijn macht. Hij opende langzaam, krakend, en hij keek de kamer van de koning in. Hij deed een stap naar binnen en voelde de haartjes op zijn armen tintelen terwijl hij over de drempel stapte. Hij voelde een grote duisternis, die als een mist in de lucht hing.

      Thor deed enkele stappen de kamer in. Hij hoorde het kraken van de fakkels aan de muren terwijl hij richting het lichaam liep, dat in een hoop op de vloer lag. Hij voelde dat het de koning was, dat hij vermoord was—dat hij, Thor, te laat was. Thor vroeg zich af waar alle wachters waren, waarom er niemand was om hem te redden.

      Zijn knieën werden zwak terwijl hij zijn laatste stappen naar het lichaam nam; hij knielde op de stenen vloer, greep de schouder, nu al koud, en rolde de koning om.

      Daar lag MacGil, zijn voormalige koning, zijn ogen wijd open, dood…

      Thor keek op en zag ineens de bediende van de koning over hem heen gebogen staan. In zijn handen had hij de grote, met juwelen bezaaide drinkbeker, de drinkbeker die Thor herkende van het feestmaal, gemaakt uit puur goud en bedekt met rijen robijnen en saffieren. Terwijl hij Thor aanstaarde, goot de bediende de wijn langzaam over de borst van de koning heen. De wijn spatte op Thors gezicht.

      Thor hoorde een gekrijs, en draaide zich om. Zijn valk, Estopheles, landde op de schouder van de koning; ze likte de wijn van zijn wang af.

      Thor hoorde iets en draaide zich om. Daar stond Argon, over hem heen gebogen. Hij keek ernstig op hem neer. In één hand hield hij de glimmende kroon. In zijn andere hand had hij zijn staf.

      Argon liep op hem af en zette de kroon stevig op Thors hoofd. Thor voelde het gewicht van de kroon, hoe goed hij paste, en hoe het metaal om zijn slapen rustte. Hij keek verwonderd naar Argon op.

      “Jij bent nu Koning,” verkondigde Argon.

      Thor knipperde, en toen hij zijn ogen opende, stonden alle leden van de Krijgsmacht, van de Zilveren, honderden mannen en jongens op elkaar gedrukt in de kamer, voor hem. Als één knielden ze, en bogen voor hem, hun gezichten laag bij de grond.

      “Onze Koning,” klonk het in koor.

      Thor schrok wakker. Hij zat rechtop, hijgend, en keek om zich heen. Het was donker en vochtig, en hij besefte dat hij op een stenen vloer zat, met zijn rug tegen de muur. Hij kneep zijn ogen samen in de duisternis, zag de ijzeren tralies in de verte en daarachter een flikkerende fakkel. Toen herinnerde hij het zich: de kerker. Hij was hier na het feestmaal naartoe gesleept.

      Hij herinnerde zich de bewaker, die hem in zijn gezicht had geslagen, en realiseerde zich dat hij bewusteloos moest zijn geweest; hij wist niet hoe lang. Hij ging omhoog zitten, zwaarder ademend, in een poging de verschrikkelijke droom van zich af te schudden. Het had zo echt geleken. Hij bad dat het niet waar was, dat de koning niet dood was. Maar het beeld van de dode koning was in zijn hersenen gegrift. Had Thor echt iets gezien? Of was het allemaal slechts zijn verbeelding?

      Thor voelde hoe iemand hem tegen de zool van zijn voet trapte, en hij keek op. Er stond iemand over hem heen gebogen.

      “Het werd tijd dat je eens wakker werd,” klonk de stem. “Ik wacht al uren.”

      In het gedimde licht kon Thor het gezicht van een jongen onderscheiden, van ongeveer zijn leeftijd. Hij was mager, kort, met holle wangen en een huid die door de pokken was beschadigd—en toch leek er een vriendelijke, intelligente persoon achter die groene ogen schuil te gaan.

      “Ik ben Merek,” zei hij. “Je celmaatje. Waar zit jij voor?”

      Thor probeerde zijn gedachten op een rijtje te krijgen. Hij leunde tegen de muur, ging met zijn handen door zijn haar, en trachtte het zich te herinneren.

      “Ze zeggen dat je hebt getracht de koning te doden,” ging Merek verder.

      “Hij heeft hem inderdaad getracht te doden, en we zullen hem aan stukken schuren als hij ooit achter die tralies vandaan komt,” snauwde een stem.

      Een kabaal van gekletter rees op, tinnen bekers die tegen metalen tralies aan gingen, en Thor zag dat de hele gang gevuld was met cellen, met grotesk uitziende gevangenen die hun hoofden tegen de tralies aanduwden en in het flikkerende licht van de fakkels naar hem staarden. De meesten waren ongeschoren, misten tanden, en sommigen zagen eruit alsof ze hier al jaren zaten.

      Het was een afschuwelijk gezicht, en Thor dwong zichzelf om weg te kijken. Zat hij echt hier beneden? Zou hij hier voor altijd met deze mensen vast