Meer zal ik van de vatikaansche bibliotheek niet zeggen: het was mij natuurlijk slechts te doen om u eenig denkbeeld van de uiterlijke verschijning, van de inrichting en versiering der lokalen te geven, niet om de bibliografische en andere schatten zelf aan te wijzen, die hier opgehoopt liggen. Uitgezonderd eenige papyrussen, en hier en daar een opschrift bij de schilderijen, had ik in die bibliotheek geen regel schrift, geen enkel boek gezien! Het ware wel te wenschen, dat de diplomatie eene wijziging trachtte te verkrijgen van de strenge en bijkans onzinnige bepalingen, die het gebruik dezer boekerij zoo uiterst moeilijk maken. Maar heel gemakkelijk zal dat niet gaan. Men herinnert zich te Rome nog zeergoed de plunderingen, die de franschen, tijdens de revolutie-oorlogen; hier op groote schaal hebben bedreven; en de gebeurtenissen van den allerjongsten tijd zijn ook niet bij uitnemendheid geschikt, om het pauselijk hof ten deze tot toegevendheid te stemmen.
IV
Nu ik gereed sta, verder te gaan, gevoel ik steeds meer de zwaarte van de taak, die ik op mij genomen heb, toen ik u uitnoodigde mij te volgen naar het vatikaan. Was het niet al te vermetel, mij zelf de rol van gids toe te bedeelen? Doch nu ik eenmaal die taak op mij genomen heb, mag ik niet teruggaan: wat mij aan krachten ontbreekt, moge de liefde voor mijn onderwerp zooveel mogelijk vergoeden!—Hoe meer ik het vatikaan bezocht, des te beter kon ik begrijpen, dat bijna alle mijne voorgangers er voor waren teruggedeinsd, om hunne lezers door dezen onmetelijken doolhof rond te leiden, en hen bekend te maken met al de schatten, hier in den loop der eeuwen bijeengebracht. Eer wij den tooverkring der oude wereld binnentreden, waarvan wij niet zoo spoedig kunnen scheiden, noodig ik u uit, nog een uitstapje te maken naar eene kleine verzameling van schilderstukken, weinig in aantal, maar bijna allen meesterstukken.
Deze galerij, in het jaar 1857 uit de appartementen Borgia naar de bovenverdieping der loges overgebracht, bestaat uit niet veelmeer dan omstreeks veertig stukken, maar allen van de grootste meesters afkomstig.
Pius VII, die haar aanlegde, liet daar in 1816 de schilderijen plaatsen, die door de franschen waren geroofd en na den val van het keizerrijk weder werden teruggenomen; de opvolgende pausen hebben deze verzameling eenigermate uitgebreid; meer dan eene parel dankt zij aan de milddadigheid van Pius IX. Wij mogen deze galerij niet met stilzwijgen voorbijgaan, zij verdient alleszins de aandacht, niet enkel om de waarde der schilderstukken die zij bevat, maar ook om hare beteekenis uit een historisch en archaeologisch oogpunt, wat de studie van het kostuum en dergelijke aangaat. In de eerste der vier zalen hangen slechts stukken van kleiner afmeting; Raphaël, Beato Angelico, Leonard da Vinci, Garofalo; Crivelli, Mantegna, Perugino, schitteren in deze zaal, waar, nevens hunne fijne en zorgvuldig uitgewerkte paneeltjes, drie heerlijke doeken van Murillo een zeer eigenaardigen indruk maken. Deze twee kleine schilderijtjes, tooneelen uit het leven van Sint-Nicolaas van Bari, bisschop van Myrra, zijn van de hand van fra Angelico, den engel van Fiesole; ook zij werden mede naar Frankrijk gevoerd, en in den Louvre opgehangen, waar ze waarschijnlijk louter als curiositeiten uit een half-barbaarschen tijd werden beschouwd.—De fraaie predella der Wonderen van Sint-Hyacinthus, vol van rijke kostumes, van sierlijke gebouwen, van leven en beweging, wordt gezegd afkomstig te zijn van Benozzo Gozzoli, den leerling van fra Angelico; het komt mij waarschijnlijker voor, dat het stuk vervaardigd is door Francesco di Giorgio, een bij ons onbekend schilder uit de school van Siëna, die in 1524 stierf, en van wien men te Siëna nog enkele stukken ziet.—Zie hier een dooden Christus van Crivelli, den Venetiaan uit de middeleeuwen; ook hij reeds uitmuntende door zijn koloriet, maar te zeer op beweging gesteld in een tijd, toen men te Venetië nog niet goed kon teekenen.—Welk een onderscheid tusschen deze naïeve voorstellingen, waar de diep gevoelde uitdrukking dikwerf zondigt door overdrijving, en deze grisailles, zoo zuiver van stijl, zoo vol bevalligheid, waarin Raphaël de christelijke deugden symbolisch heeft afgebeeld; deze meesterstukjes zijn door de gravure tamelijk algemeen bekend. Vergeten wij ook niet, in deze zaal een oogenblik te toeven voor een Sint-Hieronymus, niet meer dan eene vluchtige schets, maar van de hand van Leonard da Vinci, wiens werk ge zoo zelden het geluk hebt te zien. Omtrent deze schilderij verhaalt men eene zonderlinge anecdote. De kardinaal Fesch, de oom van Napoleon I, zou de onderste helft van dit paneel, dat blijkbaar in twee stukken is gebroken, onder een hoop oude vodden hebben gevonden. Eenige jaren later ontdekte hij toevallig de wederhelft van het paneel, waarop het hoofd en het bovenlijf waren geteekend: de schoenmaker van den kardinaal had die plank onder aan een zitbankje gespijkerd; de beide stukken pasten juist op elkander.
Wij gaan een paar doeken voorbij, waarop wij nader terugkomen en spoeden ons naar de derde zaal, waar onze aandacht wel in de eerste plaats getrokken wordt door een prachtig portret van Titiaan, een doge voorstellende. Vlak daarbij hangt een ander voortreffelijk stuk, dat in der tijd mede naar Parijs werd gevoerd en in 1816 teruggegeven: de Opstanding, van Perugino. In den jongsten der wachthoudende soldaten, die bij het graf in slaap zijn gevallen, herkent ge het portret van den jeugdigen Raphaël, ’s meesters leerling: eene bijzonderheid, die, ten onrechte trouwens, tot het vermoeden aanleiding heeft gegeven, dat Raphaël zelf aan deze schilderij had medegearbeid. Het stuk is, in meer dan een opzicht, zeer belangwekkend. Een der soldaten die getuigen zijn van de Verrijzenis des Heeren, stelt den schilder zelf voor: merkwaardig is de uitdrukking van dat strakke, onheilspellende gelaat, van den duisteren, wantrouwenden blik, onafgewend op den zegepralenden Christus gericht: uit die trekken, uit dien blik spreekt twijfel, bijkans een verwijt.... Men weet, dat de groote kunstenaar, na den droevigen dood van zijn vriend Savonarola, tot eene sombere twijfelmoedigheid, welhaast tot een soort van stomme wanhoop verviel.
De nauwe verwantschap van Raphaël, bepaaldelijk in het begin zijner loopbaan, met zijn leermeester, blijkt treffend in de Kroning der Madonna, die Raphaël, in 1592, voor de Benediktijnen van Perugia schilderde. Het is een Perugino, maar zonder dorheid; het is dezelfde naïeveteit, maar hier veredeld door een instinktmatig gevoel voor stijl; reeds in dit jongelingswerk herkent gij een streven, dat hooger reikt dan waarvan Perugino zich bewust was. Dit neemt niet weg, dat de schilderij van dezen laatste, de heilige maagd op den troon omringd door vier biddende heiligen, met meer recht aanspraak mag maken op den naam van meesterstuk: hier ziet ge voor u het werk van den tot rijpheid gekomen man, die over alle hem ten dienste staande middelen beschikt, om zijne gedachte volledig weer te geven. Dit stuk, een der beste werken van Perugino, is misschien het schoonste en volkomenste gewrocht der kunst, vóór het schitterend tijdvak van de twee groote meesters der Renaissance.
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.