Deze tocht baarde groot opzien en bracht den reeder een viervoudige winst aan. Bovendien was Van Halen in de gelegenheid geweest, aanmerkelijke verbeteringen aan zijn uitvinding toe te voegen. Hij had namelijk eenige Oost-Indische booten gezien die zoo snel zeilden, dat zij in vlugheid de tegenwoordige stoombooten zelfs overtroffen. Bouw en inrichting van die vaartuigen met al hun zeil- en touwwerk, waren door hem bestudeerd en het resultaat van die studie was zeer aan zijn uitvinding ten goede gekomen. Toen eindelijk het schip gelost was, werd Van Halen verzocht op het kantoor te komen om er zijn loon in ontvangst te nemen. Er lag vóór hem drie duizend gulden in blinkende, Hollandsche dukaten. In gedachten bekeek hij het geld. Zou het voor de uitvoering van zijn plannen wel voldoende zijn? Met weemoed moest hij erkennen, dat de ijverige werkzaamheid van bijkans twee gevaarvolle jaren hem maar een klein, klein beetje dichter tot zijn doel had gebracht.
De koopman zag Van Halen met bevreemding aan. Hij dacht, dat deze niet tevreden was met de betaalde som.
„Ja, hoor eens schipper,” zei hij daarom, „voor dezen keer blijft het bij het bedongen loon; maar in het vervolg zal ik je bij elke reis wel zóó veel geven, dat je tevreden wezen zult.”
De schipper hoorde het niet.
„Het is nog niet half genoeg!” zei hij, als in een droom.
„Wat? Nog niet half genoeg!” riep de koopman verschrikt, want aan den eenen kant zou hij den man niet graag uit zijn dienst zien gaan, maar anderzijds had hij ook weinig lust, om het loon tot het dubbele te verhoogen.
„Nee, ik moet nog veel meer verdienen,” zei Van Halen nog altijd in gedachten.
„Maar hoeveel wil je dan hebben?” vroeg de reeder. „Ik ben niet ongenegen je meer te geven, omdat je een bruikbaar man bent.”
Intusschen was Van Halen weer tot de werkelijkheid teruggekeerd. Hij kon zich maar niet begrijpen, waarom hem uit eigen beweging verhooging van loon werd aangeboden. Daarom vroeg hij, wat de reeder daarmee bedoelde.
„Wel,” was het antwoord, „je zegt dat het niet genoeg is, wat ik je voor de laatste reis heb uitbetaald. Maar ik zou je, als 't kan, toch wel in mijn dienst willen houden. Zeg dus ronduit hoeveel loon je verlangt, dan zullen we de zaak zien te schikken.”
Op dit oogenblik kwam juist de cargadoor binnen, die heel veel met schipper Van Halen op had. Hij had toevallig de laatste woorden van den patroon gehoord en gaf den schipper een knipoogje om hem te beduiden, dat hij maar stoutmoedig vragen moest. De man was echter veel te bescheiden en ook te onpraktisch, om hiermee zijn voordeel te doen. Hij zweeg dus en wist niet, wat hij antwoorden zou.
Maar juist door dat stilzwijgen werd de reeder nog meer in zijn vermoeden versterkt, dat de schipper met alle geweld uit zijn dienst wou gaan. Dit maakte hem evenwel hoe langer hoe onverzettelijker, in zijn begeerte om hem bij zich te houden.
„Probeer jij toch eens, of jij dien stijfkop niet overreden kunt,” zei hij daarom tegen den cargadoor, „hij wil met alle geweld wegloopen. Een ander heeft hem zeker meer geboden. Maar wat een ànder doen kan, dat kan ik wel dubbel. Ik wil hem zes duizend gulden voor de reis geven, als hij blijft en behalve dat nog het zesde gedeelte van de zuivere winst. Daar kan hij, geloof ik, toch tevreden mee zijn, zelfs al diende hij bij den duivel!”
„Ja, dat geloof ik óók!” zei de cargadoor, Van Halen's hand in die van den reeder leggend. Toen maakte hij oogenblikkelijk een contract op, dat door den reeder onderteekend werd. Ook Van Halen onderteekende, maar heelemaal werktuigelijk; de cargadoor zette er, als getuige, toen óók zijn naam nog onder en zóó kreeg onze schipper door een misverstand het vooruitzicht, om binnen een jaar een welgesteld man te wezen. Maar eerst toen hij met den cargadoor het kantoor verlaten had, werd de zaak hem volkomen duidelijk en dankbaar schudde hij zijn vriend de hand die zoo goed voor zijn belangen gezorgd had.
Van Halen had thans allerlei wenschen.
Nu het schip toch afgetakeld en hersteld moest worden, verzocht hij den reeder, om enkele wezenlijk nuttige veranderingen in het geheel te maken. Maar jawel, hier ondervond hij al dadelijk een hardnekkigen tegenstand! Wél liet de patroon dadelijk een scheepstimmerman halen, om met den schipper over de voorgestelde veranderingen te spreken, maar de baas, die het al vroeger met Van Halen, naar aanleiding van diens uitvindingsplannen, aan de stok had gehad, wilde ook nu van al die nieuwigheden niemendal weten.
„Maar beste vriend, je begrijpt den schipper geloof ik niet,” zei de cargadoor. „Zus wil hij het hebben en zoo zou hij dát graag zien!” en nu herhaalde hij precies hetzelfde, wat de kapitein al beweerd had, maar liet den man ongemerkt een paar goudstukken in de hand glijden.—Nu, dat hielp!
„Ah zóó, schipper, was dàt uw bedoeling? Zeker, zeker, dat kan bést, héél bést, hoor! En dat andere zóó? Nee maar, dat lijkt me een prachtige verbetering zelfs toe!” Kortom, het scheen, dat den scheepstimmerman opeens een heel ander licht over de zaak was opgegaan en de schipper behoefde zich verder „heusch niet ongerust te maken: alles zou precies volgens zijn opgaven veranderd en verbeterd worden. Dáár kon hij op rekenen!”
„Maar schipper,” vroeg de reeder toen de timmerman weg was, „heb je dan je plannen voor een nieuwen scheepsbouw nòg al niet opgegeven?”
„Hoe zou ik het kunnen?” zei Van Halen langzaam en ernstig; „dan had ik immers zélf getoond, dat ze niets waard waren?”
„Hoor eens, schipper,” antwoordde de koopman, „je bent een knap gezagvoerder, maar, neem me niet kwalijk, als scheepsbouwmeester deug je niemendal! Neem dus een goeie raad van me aan....”
„En die is?”
„Zet al die geleerdheid uit je hoofd; leef alléén voor je beroep, en als je nog een paar reizen gedaan hebt als de éérste, dan ben je een rijk man.”
„Ja, dat is zoo en dan....”
„Welnu, en dan?…” vroeg de reeder verrast.
„Dan ga ik mijn denkbeelden verwezenlijken, bouw volgens mijn eigen ontwerpen een schip en steek er mee in zee, zoo waar als ik Pieter van Halen heet!”
„God zij je genadig en ieder, die met je mee mocht gaan. Ik gaf geen gulden voor het leven van jullie allemaal!”
Van Halen glimlachte en ging heen, vast overtuigd, dat men later wel eens anders over zijn uitvinding zou oordeelen.
Wat zijn tweede reis aanbelangt, die was nog voorspoediger dan de eerste; hij werd beroemd door de geheele Republiek en zelfs de hooge regeering deed hem de schitterendste aanbiedingen, wanneer hij maar in 's lands dienst wilde overgaan. Doch ja, dan had hij zijn plannen moeten opgeven, en dát, neen, dàt nooit!
Als commandeur van twee schepen ondernam de kloeke zeeman weldra een derden tocht naar Oost-Indië. Daar aangekomen kreeg hij vervolgens het opperbevel bij een tocht naar China en Japan.
Na twee en een half jaar keerde hij weer naar Holland terug en, in weerwil dat wij met Spanje in oorlog waren, kwam hij met rijk beladen schepen behouden en wel in Amsterdam binnen.
Zijn naam als zeeman was door dezen tocht nog grooter geworden dan vroeger, zoowel door de Oost-Indische Compagnie, als van regeeringswege werden hem opnieuw de schitterendste aanbiedingen gedaan. Maar, niets mocht baten. Hij verliet den dienst van zijn reeder, die door hem groote sommen verdiend had, en ging van Amsterdam naar Vlissingen, om er zich geheel aan zijn uitvinding te wijden.
Hij richtte een werf op en nam bekwame timmerlieden in zijn dienst, die hij zelf onderrichtte, hoe hij het schip gebouwd wilde hebben. Ofschoon verwonderd over den vreemden vorm van het nieuwe vaartuig, werkten die mannen er toch met ijver en opgewektheid aan, omdat zij nog nooit zoo goed betaald waren.
Van Halen was er zorgvuldig op bedacht, dat alles nauwkeurig en goed werd bewerkt. Geen plank, geen stuk hout, ja zelfs geen spijker werd aan het schip gebruikt, die niet van te voren door hem in orde was bevonden.
Zoo ontstond langzamerhand een vaartuig, waar geen enkel ander schip uit die dagen in fraaiheid van vorm mee vergeleken kon worden. Maar