Tom dacht, dat het bij slot van rekening toch nog niet zoo heel vervelend op deze aarde was. Hij had onbewust een der voornaamste wetten, waardoor de menschenwereld geregeerd wordt, leeren kennen, namelijk: dat om iemand op iets verzot te maken, men het slechts als zeer moeilijk verkrijgbaar behoeft voor te stellen. Ware hij een groot wijsgeer geweest, zooals de schrijver van dit boek, hij zou begrepen hebben, dat “werken” bestaat in hetgeen men verplicht is te doen en “spelen” in te doen wat men niet verplicht is te verrichten. En dat zou hem hebben doen vatten, waarom het maken van kunstbloemen of het arbeiden op den tredmolen “werken” en waarom kegelen en het beklimmen van den Mont Blanc “uitspanning” is.
Er zijn rijke heeren in Engeland, die iederen dag twintig of dertig mijlen met een vierspan afrennen, omdat dit voorrecht hun een groote som gelds kost. Wanneer zij echter voor datzelfde genot betaald werden, zou het “werken” worden en dan zouden zij het er aan geven.
Hoofdstuk III
Na het volbrengen van zijn arbeid maakte Tom zijne opwachting bij tante Polly, die voor het raam zat in een vroolijk vertrek aan den achterkant, dat te gelijk als slaap-, eet- en zitkamer dienst deed. De lekkere zomerlucht, de kalme rust, de geur der bloemen en dommelig gegons der bijen waren niet zonder uitwerking op haar gebleven en zij zat over haar brijwerk te knikkebollen. Haar eenig gezelschap was de kat, en deze lag te slapen op haar schoot. Veiligheidshalve had zij haar bril boven haar grijs hoofd gezet. Zij verwachte niet anders dan dat Tom lang van zijn werk zou zijn afgeloopen, en het verwonderde haar derhalve ten hoogste hem op eens met een onverschrokken gelaat voor haar te zien staan. Zijn eerste woord was: “Mag ik nou gaan spelen, tante?”
“Wat, nu al? Hoe ver ben je?”
“Alles is klaar, tante.”
“Tom, lieg niet! Leugenaars kan ik niet uitstaan.”
“Het is geen leugen. Alles is klaar.”
Tante Polly sloeg maar half geloof aan deze verzekering en ging naar buiten om zelve te kijken. Zij zou reeds tevreden geweest zijn, indien twintig percent van Toms verklaring waarheid geweest ware, en toen zij nu de gansche schutting met witsel bestreken vond, en bestreken niet alleen, maar netjes en met zorg bewerkt, en zelfs den grond met een streek kalk bedeeld, had zij geen woorden genoeg om hare bewondering lucht te geven en riep zij uit:
“Wel, heb ik ooit zoo iets gezien! ’t Is ongeloofelijk. Jij kunt werken, als je het op je heupen hebt, Tom!” Doch meteen verkleinde zij de waarde van het compliment door er bij te voegen: “’t Is jammer, dat dit zelden gebeurt. Kom, ga nu maar spelen, doch denk er aan, dat je bijtijds tehuis komt, of ik zal je spreken.”
Toms heldenstuk had zulk een overweldigenden indruk op haar gemaakt, dat zij hem meenam naar de provisiekamer en een prachtigen appel uitkoos, dien ze hem overhandigde met een nuttige les over de waarde en den bijzonderen geur die eene lekkernij verkrijgt wanneer zij de vrucht is, niet van zonde, maar van naarstigheid. En terwijl zij tot slot eene toepasselijke plaats uit de Schrift aanhaalde, kaapte haar neef een spekpannekoek. Toen liep hij vroolijk weg en zag juist Sid verschrikt de trap ophollen, die naar de achterkamer op de tweede verdieping voerde. Voor de deur lag een hoop aarde en in een oogenblik was de lucht vol kluiten, die als een hagelbui op Sid neervielen. Eer tante Polly van hare verbazing bekomen kon en haar neef hulp verleenen, waren reeds een stuk af wat kluiten op haar eigen hoofd neergekomen en was Tom over de schutting verdwenen. Hij had wel door de poort kunnen gaan, maar het ontbrak hem aan tijd om zulk een omweg te maken. Nu kon hij met een gerust hart gaan spelen, want de rekening met Sid over het klikken van het zwarte garen, was vereffend.
Tom hield den achterkant van de huizen, totdat hij in een modderig steegje achter tantes koestal kwam. Toen achtte hij zich tegen gevangenneming en straf beveiligd en begaf zich naar het marktplein, waar twee militaire compagnieën van schooljongens, volgens afspraak, bijeen waren gekomen om slag te leveren. Tom was de generaal van het eene leger en Joe Hasper (zijn boezemvriend) de aanvoerder van het andere. De twee groote bevelhebbers verwaardigden zich niet persoonlijk aan dit gevecht deel te nemen, maar lieten dat aan de kleine bakvischjes over. Zij zetten zich naast elkander op eene hoogte neder, en leiden de krijgsverrichtingen door bevelen te geven, welke door veldmaarschalken werden overgebracht. Het leger van Tom behaalde na een langen en bangen strijd eene schitterende overwinning. Daarna werd het aantal dooden geteld, de gevangenen uitgeleverd, de bepalingen voor het volgende geschil gemaakt en den dag voor den vereischten veldslag bepaald, waarna de beide legers zich met elkander vereenigden en afmarcheerden, terwijl Tom alleen naar huis ging.
Toen hij het huis van Jeff Thatcher voorbij stapte, zag hij daar een hem onbekend meisje in den tuin, – een lief, klein ding met blauwe oogen, blond, in twee lange vlechten gescheiden haar, een wit zomerjurkje en een geborduurde pantalon. In een oogenblik verdween eene zekere Amy Laurence uit zijn hart en was alsof die nooit had bestaan. Hij had zich verbeeld dat hij halfgek van verliefdheid op haar was, hij had gedacht dat hij haar aanbad, en zie, het bleek niets dan eene kleine, voorbijgaande ingenomenheid geweest te zijn. Maanden lang had hij zijn best gedaan om haar hart te winnen en zij had hem juist acht dagen geleden bekend, dat zij hem wederliefde schonk. Een week lang was hij dronken van geluk en de wereld te rijk geweest, en nu was zij heel uit zijne gedachten verdwenen, als het vluchtig bezoek van een ons onverschilligen vreemde. Hij bleef zijn nieuwe engel in stilte aanbidden, totdat hij bemerkte, dat zij hem in ’t oog kreeg. Toen deed hij alsof hij haar niet zag en begon allerlei dwaze kunsten en grimassen te maken om haar aandacht te trekken. Na die zonderlinge grappen een tijdlang volgehouden te hebben, keek hij te midden van eene gymnastische oefening toevallig op zijde en zag dat het meisje naar huis ging. Dadelijk hield hij op, liep naar de haag en ging met een bedrukt gezicht voor de stekelige doornen staan, in de hoop dat zij nog even zou toeven. Een oogenblik bleef zij op het bordes staan en ging daarop naar de deur. Toen zij den voet op den drempel zette slaakte Tom een diepen zucht, maar zijn gelaat klaarde terstond weer op, want eer zij de deur inging, wierp zij een viooltje over de haag. Tom liep naar de plek waar het viooltje lag, bleef op een paar treden afstand van het bloempje staan en hield toen de hand voor de oogen, alsof hij iets heel bijzonders op straat zag. Hij raapte een stroohalm op en deed dien, met het hoofd achterover op zijn neus balanceeren. Onder die beweging naderde hij langzamerhand het viooltje; eindelijk rustte zijn bloote voet op het bloempje; zijne buigzame teenen maakten er zich meester van, hij hinkte met zijn schat weg en verdween om den hoek van de straat. Voor een minuut slechts, – alleen maar om zich den tijd te gunnen de bloem onder zijn buis op zijn hart of waarschijnlijk op zijne maag te steken.
Zoodra de bloem veilig geborgen was, keerde hij terug en bleef tot het vallen van den avond om den tuin hangen en kunsten maken; maar het meisje vertoonde zich niet meer en Tom moest zich tevredenstellen met de hoop, dat zij wel ergens voor een venster staan en zijne oplettendheden voor haar zou bemerken. Eindelijk ging hij met looden schoenen huiswaarts.
Onder het avondeten was hij zoo opgewonden, dat tante zich verwonderde wat het kind toch zou hebben. Hij kreeg een verbazend standje over het gooien met de aardkluiten, doch scheen er niets om te geven. Toen hij trachtte de suiker onder den neus van zijne tante weg te halen, liet hij zich bedaard op de vingers tikken, zich slechts de vraag veroorlovende:
“Waarom wordt Sid nooit geslagen, als hij suiker snoept?”
Waarop het antwoord volgde: “Omdat Sid een mensch niet zoo plaagt als jij. Als ik je niet voortdurend strafte, zou je altijd met je vingers in den pot zitten.”
Toen ging tante naar de keuken, en Sid, zalig in het bewustzijn van zijne onschendbaarheid, greep naar de suikerpot, eene wijze van zich tegenover Tom op zijne rechten te verhoovaardigen, die ten eenen male onuitstaanbaar was. Maar de vingers gleden uit, de pot viel op den grond en brak. Tom was boven de wolken van pleizier, – ja, zoo verrukt, dat hij zijn tong in toom hield en geen woord sprak. Hij overlegde bij zichzelven, dat hij geen mond open zou doen, zelfs niet als tante binnenkwam, maar doodstil blijven zitten, totdat zij vroeg wie het gedaan had. En dan zou hij het vertellen en hij zou iets zien dat hij nooit had gezien, namelijk, dat de modeljongen slaag kreeg. In zijne opgetogenheid kon hij zich nauwelijks inhouden, toen de oude dame binnenkwam en met bliksemende oogen over haar bril op de verwoesting neerzag. “Ha!” dacht hij, “nu komt het,” maar, jawel, het volgende oogenblik