“Dat zeg ik je niet.”
“Dan zal ik het je zeggen.”
“Dat is goed, – maar op een anderen keer.”
“Neen, nu.”
“Neen, nu niet, maar morgen.”
“O, als je blieft, nu Becky. Ik zal het zoo zachtjes zeggen, dat je het bijna niet hooren kunt.”
Becky aarzelde en Tom zag het stilzwijgen voor toestemmen aan. Hij sloeg zijn arm om haar middel en fluisterde haar de oude geschiedenis in ’t oor, terwijl hij er bijvoegde:
“Nu moet je het mij ook influisteren, – precies hetzelfde.”
Zij zweeg een oogenblik en sprak toen:
“Keer je gezicht naar den anderen kant, zoodat je mij niet zien kunt, dan zal ik het doen. Maar je moogt het niemand vertellen. Beloof je me dat op je woord van eer?”
“Ja. Kom zeg het nu, Becky.”
Hij keerde zijn gezicht on. Zij boog zich schroomvallig naar hem toe, zoo dicht dat hij haar adem onder zijn krulhaar voelde en fluisterde:
“Ik – houd – dol – van je.”
Toen sprong zij weg en liep on de lessenaar en banken heen en Tom achter haar aan, totdat zij zich eindelijk in een hoek verschanste en haar wit schortje over haar gezichtje trok. Tom pakte haar om den hals en zei smeekend:
“Nu, Becky, is het klaar behalve de zoen. Wees daar maar niet bang voor, dat is niets. Toe, Becky.”
En met deze woorden trok hij aan haar boezelaar, totdat deze langzaam naar beneden gleed en zij zich met gloeiende wangen aan de operatie onderwierp. Tom zoende de roode lipjes en zei:
“Nu is het geheel en al in orde, Becky. En nu weetje vooreens en voorgoed, dat je van niemand anders dan van mij moogt houden en met niemand dan met mij moogt trouwen; neen, nooit, nooit. Beloof je dat?”
“Ja, ik zal van niemand anders houden dan van jou, Tom. Maar jij moogt ook met niemand anders trouwen dan met mij.”
“Natuurlijk. Dat spreekt vanzelf. En nu hoort er ook bij, dat je bij het naar school of naar huis gaan met me wandelt, ten minste als niemand het ziet, en dat bij feestjes jij mij en ik jou kies. Dat doen geëngageerde menschen altijd.”
“Dat vind ik heel aardig. Ik had er nog nooit van gehoord.”
“O, het is zoo prettig. Toen ik met Amy Lawrence…”
De groote oogen van Becky zeiden Tom, dat hij een flater begaan had, en hij hield verlegen op.
“O, Tom! Dus is het niet de eerste keer, dat je geëngageerd bent?”
Het kind begon te schreien, en Tom zeide:
“Och, schrei niet, Becky; ik geef niets meer om haar.”
“Ja, dat doe je wel, Tom, – ik weet, dat je het wel doet.”
Tom trachtte zijn arm on haar hals te slaan, doch zij duwde hem terug en wendde schreiend haar gelaat naar den muur. Tom beproefde het, onder het spreken van allerlei vleiende woordjes, nogmaals, maar met hetzelfde gevolg. Toen werd hij boos en rende met groote stappen de deur uit.
Een poosje bleef hij met een onrustig hart buiten staan, wierp nu en dan een blik naar de deur, in de hoop dat zij berouw krijgen en naar hem toe zou komen, maar zij kwam niet. Toen begon hij te denken, of hij ook ongelijk kon hebben. Het was een harde strijd on de eerste pogingen tot toenadering te doen, doch hij vermande zich en trad de school binnen. Zij stond nog in denzelfden hoek, snikkende, met haar gelaat tegen den muur. Diep ontroerd ging Tom naar haar toe en bleef een oogenblik voor haar staan, zonder eigenlijk te weten wat hij zeggen moest. Toen sprak hij aarzelend:
“Becky – ik – ik geef om niemand dan om jou.” Geen antwoord; – niets dan snikken.
“Becky, waarom spreek je niet?”
Hevige snikken.
Tom haalde zijn grootste schat voor den dag, een koperen knop van een schelkoord, hield haar dien voor en zeide:
“Becky, die is voor jou; neem hem, als je blieft.”
Zij smeet het geschenk op den grond. Toen stapte Tom de deur uit en ijlde naar buiten, naar de heuvelen, om dien dag niet meer naar school terug te keeren.
Nauwelijks was hij verdwenen, of Becky gevoelde berouw. Zij liep naar de deur, doch Tom was niet meer in het gezicht. Zij ijlden over de speelplaats: ook daar was hij niet. Toen gilde zij:
“Tom! Tom! kom terug.”
Zij luisterde aandachtig, doch er kwam geen antwoord; zij was met de stilte en het gevoel van verlatenheid alleen. Er schoot haar niets over dan te gaan zitten, opnieuw te schreien en zich zelfverwijten te doen. Daarbij moest zij haar verdriet voor de langzamerhand weer bijeenkomende schoolkinderen verbergen en het kruis opnemen van een langen, drukkend warmen achtermiddag in de school te zitten, zonder iemand te hebben, voor wien zij haar hart kon uitstorten.
Hoofdstuk VIII
Tom sloop voort door straten en stegen, totdat hij uit het vaarwater der terugkeerende schooljeugd was, en gaf zich toen aan zijne sombere gemoedsstemming over. Hij stak een paar malen met een schuitje een smal strookje der rivier over, omdat er onder de jeugd eene overlevering bestond, dat het oversteken van water voor vervolging bewaart. Een half uur later was hij achter het huis van de weduwe Douglas, dat op Cardiff Hill stond, verdwenen, en het schoolgebouw was nauwelijks meer in de vallei achter hem te onderkennen. Hij trad een dicht woud binnen, kroop door struiken en ongebaande wegen voort, totdat hij het midden bereikt had, waar hij zich op een mosachtig plekje onder een breedgetakten eik nederzette. Er was geen zuchtje in de lucht; de drukkende middaghitte, scheen zelfs de zingende vogels tot rust gebracht te hebben. De natuur lag in een staat van bewusteloosheid, welke door geen geluid werd verbroken, dan bijwijlen door het verwijderd gehamer van den boomspecht en dit scheen de alles doordringende stilte nog stiller en de eenzaamheid nog eenzamer te maken. De ziel van Tom was erg bedroefd en zijne gevoelens waren in volkomen overeenstemming met het hem omringend tooneel. Met de ellebogen op de knieën gesteund en de handen onder de kin, bleef hij in gepeins verzonken zitten. De aarde scheen hem op zijn best een tranendal en hij benijdde bijna Jimmy Hodges, die daaruit was verlost. Het moest zoo vreedzaam wezen, dacht hij, on voor eeuwig in droomen verzonken onder de aarde te liggen, terwijl de wind door de boomen ruischt en het gras en de bloemen kuste, en er niets meer was om zich over te kwellen en te bedroeven. Indien hij slechts een goed getuigenis van de zondagsschool kon mede krijgen, zou hij volgaarne willen optrekken en met dit leven niets meer te maken hebben. En wat nu dit meisje betreft, – wat had hij gedaan? Niets. Hij had het goed met haar voorgehad en was als een hond behandeld, ja, als een hond. Eens zou het haar berouwen, wellicht wanneer het te laat was. O, indien hij slechts tijdelijk mocht sterven.
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.