105
De kleuren van het Perzische koningshuis.
106
Deze beschrijving van de Perzische kleederdracht is ontleend aan Aeschylus, Xenophon, Curtius, het boek Esther en een te Pompeji gevonden mozaïek, den slag bij Issus voorstellende, waarschijnlijk afkomstig van eene Egyptische schilderes Helena, dochter van Timon.
107
Om deze laarzen noemde het orakel Cresus “weekvoetig.”
108
De Grieken vereenzelvigden hun boozen god Typhon met dien der Egyptenaars, Seth.
109
Zoo noemden de Egyptenaars zelve hun land, naar de donkere kleur van den bodem.
110
De Persen hadden werkelijk onder de Achaemeniden geene tempels, alleen altaren. Wat de dooden aangaat, het onreine lijk mocht noch de reine aarde bezoedelen, noch aan het reine vuur of het reine water worden overgegeven. Men legde dus dakhma’s of begraafplaatsen aan, die ten minste vier duim dik met cement bepleisterd en met touwen omgeven moesten zijn. Dit beteekende, dat het geheele gebouw in de vrije lucht hing.
111
Dat een vreemde volksstam van dezen naam, over welks herkomst verschil van gevoelen bestaat, werkelijk meer dan 400 jaren over het grootste gedeelte van Egypte heeft geheerscht, is uit monumenten en papyrussen gebleken. Zij drongen de wettige koningen naar het Zuiden terug. Hunne verdrijving, omstreeks 1600 v. Chr., had plaats onder den laatsten koning van de 17de dynastie en den eersten van de 18de. De vreemde indringers, die niet met de Joden verward mogen worden, werden den aat-u, geesels, pestmenschen genoemd. – De Ethiopiërs voerden later onder drie koningen heerschappij over Egypte, waarvan Taharka (Tirhaka) de laatste was. Zij werden in 693 teruggedreven.
112
Onder het gevolg van Darius, dat Alexander de Groote gevangen nam, waren 277 koks, 29 keukenjongens, 17 kuipers, 70 hofmeesters, 40 zalfbereiders en 66 kransenvlechters.
113
Het portret van Amasis als jongeling wordt in de werken van Rosellini en Lepsius gevonden. Uit de trekken blijkt, dat Herodotus het karakter van dezen vorst goed geteekend heeft.
114
Titel van Amasis. Alle andere pharao’s voerden dergelijke bijnamen en werden als goden vereerd, gelijk uit ontelbare hiëroglyphische opschriften is gebleken. In de 26e dynastie komt de titel Neb-pehti, heer van den krijgsroem, meermalen voor.
115
Ra, met het mannelijk artikel Phra, was het middelpunt van den Egyptischen zonnedienst. Hij werd inzonderheid te Heliopolis (Hebr. On. Egypt. An) vereerd. Hij komt op de gedenkteekenen voor met eene roode kleur. De sperwer was hem geheiligd. Aan hem zijn de meeste hymnen en gebeden gericht, en in het Doodenboek speelt hij de hoofdrol. Plato, Eudoxus en waarschijnlijk ook Pythagoras hebben aan de voeten zijner priesters gezeten. De obelisken, volgens Plinius afbeeldingen van de zonnestralen, waren hem geheiligd. Als lichtgod bestuurde hij de zichtbare schepping, gelijk Osiris de geestenwereld. Ra was de openbaring van Osiris, gelijk deze weder de ziel van Ra. Als Ra treedt Osiris elken morgen zichtbaar te voorschijn, om ’s avonds tot zijn eigenlijk rijk terug te keeren. De Osiris-, Isis- en Horus-mythe gaf aan deze voorstelling een allegorisch-dramatischen vorm. (Vgl. Ebers, Warda, Dl. I, bl. 115. v.). Tot zijn dienst behoorde de phoenix (Bennoe), die om de 500 jaren uit het palmenland (oost-Phoenicië) kwam, om zich in den tempel te Heliopolis te verbranden en uit zijn asch te verrijzen. Zoo vernieuwden ook die tijdperken zich eeuwig. Het zesmaal terugkeeren van dit tijdperk bepaalde den tijd, dien eene ziel noodig had, om geheel gelouterd uit hare omzwerving terug te keeren.
116
Grieksche berichtgevers niet alleen, maar ook de monumenten kunnen dit getuigen. In sommige kamers heeft men de opschriften gevonden in een toestand, die duidelijk bewees, dat ze opzettelijk vernield waren. In de groote pyramide van Choefoe (Cheops), die het volk met geweld had gedwongen aan zijn reusachtig graf te bouwen, ja, de tempels had doen sluiten, opdat de godsdienst den arbeid niet vertragen zou, vond men eene ledige en vernielde sarkophaag.
117
Elke menschelijke ziel werd beschouwd als een deel der wereldziel, Osiris, waarmede hij zich na den dood des lichaams weder vereenigde, om dan Osiris genaamd te worden. De Egyptische kosmos bestaat uit hemel, aarde en onderwereld. Op den oceaan, die het hemelgewelf omgeeft, vaart de zonnegod in een schuit, getrokken door sterren en planeten. De goden wonen daarboven in eeuwige rust. De mensch nu behoort, wat zijn ziel aangaat, tot den hemel, zijn lichaam tot de aarde, zijne gedaante of schim tot de onderwereld. Bij zijn dood worden deze tijdelijk vereenigde deelen gescheiden, om tot die drie rijken weder te keeren. Het was een der voornaamste voorschriften in de Egyptische godsdienstleer, dat het lichaam zoowel voor bederf als voor vernieling bewaard moest worden. Misschien hebben de priesters, bij het opstellen van deze verordening, ook wel de gezondheid op het oog gehad. Daarbij stelde men zich voor, dat de ziel nog gedurende een grooten cyclus van zonnejaren aan het lichaam gebonden was, dat zij ook naar welgevallen verlaten kon, om zich in allerlei andere gedaanten aan de menschen te vertoonen.
118
De door Ebers uitgegeven medische papyrus, die over het genezen aller lichaamsdeelen handelt, heeft een aantal allermerkwaardigste bijzonderheden omtrent de geneeskunst, de dokters en de geneesmiddelen bij de Egyptenaars aan het licht gebracht.
119
De Egyptische zuilen stellen meestal palmen voor, gekroond door bloemen of het zaadomhulsel van de lotusplant, wanneer men ten minste de kapiteelen niet versierde met het gelaat van goden, zooals te Dendera. Ook komen dikwijls zuilen voor in den vorm van papyrus-schachten.
120
Volgens Herodotus zouden tweeduizend sterke schippers drie jaren bezig zijn geweest, om dit gevaarte uit de steengroeven van Syëne naar Saïs te brengen.
121
Het tafereel van dit gezelschap is ontleend aan muurschilderingen die Lepsius, Wilkinson, Rosellini e. a. in hunne werken hebben afgebeeld, en gevonden worden in de rotsgraven van rijke Egyptenaars, vooral in de Nekropolis van Thebe. Als de naastbestaanden van den overledene in de grafkamers zich vereenigden om te offeren, dan brachten die muurschilderingen hun het leven van den afgestorvene weder voor den geest, met zijne werkzaamheden, bezittingen, uitspanningen, enz.
122
De gewoonte om de oogleden te verven, bestaat in Egypte nog. Men bezigt daartoe vooral het sap van de henna-plant. Het Arabische spiesglas, dat zij “mestem” noemden, komt op de monumenten en ook in den papyrus-Ebers voor.
123
Deze gemalin van Amasis moet volgens haar naamschild Sebaste hebben geheeten. Deze naam zou Egyptisch kunnen zijn, en dan beteekenen: dochter der godin Bast. Maar waarschijnlijk is het een Grieksche bijnaam, beteekenende: “de geëerde, de aangebedene.”
124
Vgl. Ebers’ Warda, Dl. I, bl. 60. In het museum te Leiden wordt zulk een koninklijk hoofdsieraad bewaard.
125
Anchnas, de weduwe van Psamtik II, schijnt Amasis’ eerste vrouw geweest te zijn.
126
Egyptische vrouwen werden in de oudheid juist niet voor schoon gehouden, hoewel Euripides spreekt van de schoone meisjes aan de oevers van den Nijl. Onder de portretten der koninginnen en prinsessen zijn inderdaad lieve gezichtjes, en ook bij de uitgravingen van Saqqara heeft men proeven gevonden van zeer fijne gelaatstrekken. Er werden in Egypte ook blondine’s gevonden. Op de gedenkteekenen hebben de vrouwen meest eene lichtgele huidkleur. Onder de Koptische vrouwen, die men voor afstammelingen mag houden van de oude Egyptenaars, munten vele door schoonheid uit.
127
Afbeeldingen van danseressen en muzikanten vindt men in de werken van Wilkinson e. a., muziekinstrumenten in de musea, o. a. ook te Leiden. De zingende danseressen, zooals men in Egypte nog vindt (Ghawasi), droegen den naam van Achennoe en schijnen tot het personeel van aanzienlijke heeren gehoord te hebben. Voorname familiën hadden hunne huiszangers; een hunner ziet men afgebeeld in het graf van Neferhotep te Abd-el-Qoernah, waarbij een zijner niet onverdienstelijke liederen te lezen staat.
128
Op de monumenten zijn zoowel beschonken mannen als vrouwen afgebeeld. Bijv. een man wordt, bijwijze van een balk, door drie slaven op hun hoofd naar huis gedragen; een ander staat op zijn hoofd; sommige dames zijn door het overtollig gebruik van wijn onpasselijk geworden. Bij het groote Techoe-feest te Dendera schijnt de roes tot het feestprogram te hebben behoord.