Een Gelofte Van Glorie . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Tovenaarsring
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781632911476
Скачать книгу
meer. Hij viel de verschijning aan, zijn handen voor zich uitgestrekt, om zijn vader in het gezicht te krabben; maar net als altijd raakte hij niets dan lucht, en deze keer struikelde hij door de kamer en viel hij tegen zijn vaders houten bureau aan, dat met hem mee tegen de grond ging.

      Gareth rolde over de grond. Hij keek op en zag dat hij zijn arm had geschaafd. Bloed druppelde over zijn shirt, en terwijl hij naar beneden keek bemerkte hij dat hij nog steeds het onderhemd droeg waar hij al dagen in had geslapen; sterker nog, hij had het al weken aan. Hij ving zijn eigen weerspiegeling op en zag dat zijn haar door de war zat; hij zag eruit als een nietszeggende schurk. Een deel van hem kon nauwelijks geloven dat hij zo laag was gezonken. Maar een ander deel kon het niets meer schelen. Het enige dat er nog in hem zat was een brandend verlangen om te vernietigen—om alles te vernietigen dat hem herinnerde aan zijn vader. Hij wilde het kasteel met de grond gelijk maken, en het hele Koninklijk Hof ermee. Het zou zijn wraak zijn voor hoe hij als kind behandeld was. De herinneringen zaten vast, als een doorn die hij er niet uit kon trekken.

      De deur naar zijn vaders studeerkamer werd opengegooid, en één van Gareths bedienden stormde naar binnen, een angstige blik op zijn gezicht.

      “Mijn heer,” zei de bediende. “Ik hoorde een klap. Bent u in orde? Mijn heer, u bloed!”

      Gareth keek de jongen aan met een blik vol haat. Gareth probeerde overeind te krabbelen, om hem een preek te geven, maar hij gleed uit en viel weer tegen de grond, gedesoriënteerd van zijn laatste opiumshot.

      “Mijn heer, laat me u helpen!”

      De jongen rende naar hem toe en greep Gareths arm, die veel te dun was, nauwelijks vlees en botten.

      Maar Gareth had nog wat kracht in zich, en toen de jongen hem aanraakte, duwde hij hem weg.

      “Raak me nog één keer aan en ik hak je handen eraf,” zei Gareth ziedend.

      De jongen deinsde ineen van angst. Op dat moment kwam er een andere bediende de kamer in, vergezeld door een oudere man die Gareth vaag herkende. Hij wist zeker dat hij hem ergens van kende—maar hij kon hem niet plaatsen.

      “Mijn heer,” klonk een oude, schorre stem, “we zitten al de halve dag op u de wachten. De raadsleden kunnen niet langer wachten. Ze hebben dringend nieuws, en moeten dit vandaag nog met u delen. Kunt u komen?”

      Gareth kneep zijn ogen samen en trachtte de man te plaatsen. Hij herinnerde zich vaag dat hij zijn vader had gediend. De raadszaal… de meeting… zijn hoofd rolde.

      “Wie ben je?” vroeg Gareth.

      “Mijn heer, ik ben Aberthol. Uw vaders adviseur,” zei hij, terwijl hij dichterbij kwam.

      Het begon langzaam terug te komen. Aberthol. De raad. De meeting. Gareths was duizelig, zijn hoofd leek hem te verpletteren. Hij wilde gewoon alleen gelaten worden.

      “Laat me alleen,” beet hij. “Ik kom eraan.”

      Aberthol knikte en haastte zich met de bediende de kamer uit. Ze sloten de deur achter zich.

      Gareth knielde, zijn hoofd in zijn handen, en trachtte na te denken. Het was allemaal te veel. Het begon in vlagen terug te komen. Het schild was uitgeschakeld; het Rijk viel aan; zijn halve hof was vertrokken; zijn zuster had hen weggeleid; naar Silesia… Gwendolyn… Dat was het. Dat was wat hij zich had geprobeerd te herinneren.

      Gwendolyn. Hij haatte haar met een passie die hij niet kon beschrijven. Hij wilde haar doden, nu meer dan ooit. Hij moest haar doden. Al zijn problemen—alles kwam door haar. Hij zou een manier vinden om wraak te nemen, al kostte het hem zijn leven. En daarna zou hij zijn broers doden.

      Hij begon zich al beter te voelen bij de gedachte.

      Met een enorme krachtsinspanning kwam hij overeind. Hij strompelde door de kamer en liet een klein tafeltje vallen. Terwijl hij de deur naderde, zag hij een albasten buste van zijn vader, een sculptuur waar zijn vader van had gehouden. Hij greep hem bij het hoofd en gooide hem tegen de muur.

      Hij viel in duizend stukjes uiteen, en voor het eerst die dag glimlachte Gareth. Misschien zou het niet eens zo’n slechte dag worden.

      *

      Gareth, geflankeerd door een aantal bedienden, sloeg de enorme eikenhouten deuren van de raadszaal open, en iedereen sprong van schrik overeind.

      Normaal gesproken zou dit Gareth genoegen hebben gedaan, maar vandaag kon niets hem nog schelen. Hij werd geplaagd door de geest van zijn vader, en was overspoeld door woede vanwege het feit dat zijn zuster was vertrokken. Zijn emoties werden hem teveel, en hij moest zich afreageren.

      Gareth strompelde in zijn door opium geïnduceerde waas door de uitgestrekte kamer naar zijn troon, terwijl de tientallen raadsleden hem nakeken. Zijn hof was gegroeid, en er hing een gespannen sfeer in de lucht nu meer en meer mensen hadden vernomen dat de helft van het Koninklijk Hof was vertrokken en dat het Schild was uitgeschakeld. Het was alsof iedereen die nog in het Koninklijk Hof was, naar binnen was gestroomd voor antwoorden.

      Antwoorden die Gareth natuurlijk niet had.

      Terwijl Gareth de ivoren treden naar zijn vaders troon beklom, zag hij Lord Kultin, de leider van zijn persoonlijke strijdmacht, geduldig achter hem staan. Hij was de enige man in het hof die hij nog kon vertrouwen. Naast hem stonden tientallen van zijn strijders, zwijgend, hun handen rustend op hun zwaarden, klaar om voor Gareth te vechten tot de dood. Het was het enige dat Gareth nog enigszins geruststelling gaf.

      Gareth nam plaats op zijn troon en keek rond. Er waren zoveel gezichten, een paar die hij herkende, veel die hij niet herkende. Hij vertrouwde geen van hen. Hij had al zoveel mensen naar de kerkers gestuurd, en nog meer naar de beul. Er was geen dag voorbij gegaan zonder dat hij niet tenminste een handvol mensen had gedood. Hij vond het een goed beleid; het hield de mannen alert, en het voorkwam samenzweringen.

      De kamer werd stil, en iedereen staarde hem aan. Ze leken allemaal te bang om te spreken. En dat was precies wat hij wilde. Hij deed niets liever dan zijn onderdanen bang maken.

      Eindelijk deed Aberthol een stap naar voren, zijn stok echoënd tegen de stenen. Hij schraapte zijn keel.

      “Mijn heer,” begon hij in zijn eeuwenoude stem, “we bevinden ons in een tijd van grote wanorde in het Koninklijk Hof. Ik weet niet waarvan u reeds op de hoogte bent: het Schild is uitgeschakeld; Gwendolyn heeft het Koninklijk Hof verlaten en heeft Kolk, Brom, Kendrick, Atme, de Zilveren, de Krijgsmacht en de helft van uw leger met zich meegenomen—en de helft van het Koninklijk Hof. Degenen die zijn gebleven zoeken uw begeleiding en willen graag weten wat uw volgende stap zal zijn. De mensen willen antwoorden, mijn heer.”

      “En bovendien,” zei een ander raadslid die Gareth vaag herkende, “zegt men dat het Ravijn reeds is doorbroken. De geruchten gaan dat Andronicus de McCloud kant van de Ring is binnengevallen met zijn miljoenenleger.”

      De kamer snakte verontwaardigd naar adem; tientallen dappere krijgers begonnen te fluisteren, overspoeld door angst, en de paniek verspreidde zich als wildvuur.

      “Dat kan niet waar zijn!” riep één van de soldaten uit.

      “Dat is het!” hield het raadslid vol.

      “Dan is alle hoop verloren!” riep een andere soldaat uit. “Als de McClouds verslagen worden, is het slechts een kwestie van tijd voor het Rijk het Koninklijk Hof zal binnenvallen. We zullen ze met geen mogelijkheid tegen kunnen houden.”

      “We moeten de voorwaarden van onze overgave bespreken, mijn heer,” zei Aberthol tegen Gareth.

      “Overgeven!?” riep een andere man. “We zullen nooit overgeven!”

      “Als we dat niet doen,” riep een andere soldaat, “zullen we verpletterd worden. Hoe kunnen we het nu opnemen tegen een miljoen mannen?”

      De kamer brak uit in een hysterisch geroezemoes, soldaten en raadsleden die met elkaar discussieerden.

      Het raadshoofd sloeg met zijn ijzeren staf op de stenen vloer en schreeuwde: “ORDE!”

      Langzaam aan werd het weer stil.