Een Gelofte Van Glorie . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Tovenaarsring
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781632911476
Скачать книгу
en ze wenste haar de dood niet toe.

      Gwen dacht aan haar moeder, de enige andere in haar familie die was achtergebleven in het Koninklijk Hof, met Gareth. De gedachte gaf haar de rillingen. Ondanks alle woede die ze nog steeds voor haar moeder voelde, wilde Gwen niet dat ze zo zou eindigen. Wat zou er gebeuren als het Koninklijk Hof werd overvallen? Zou haar moeder afgeslacht worden?

      Het voelde alsof haar voorzichtig opgebouwde leven om haar heen uiteen viel. Het leek nog maar gisteren dat het vol zomer was. Luanda’s trouwfeest, een glorieus feestmaal, het Koninklijk Hof overspoeld met overvloed, zij en haar familie samen—en de Ring ondoordringbaar. Het had geleken alsof het altijd zo zou blijven.

      Nu was alles versplinterd. Niets was hoe het was geweest.

      Er stak een koud herfstbriesje op, en Gwen trok haar blauwe wollen sweater om haar schouders heen. De herfst was kort geweest dit jaar; de winter had zich al aangekondigd. Ze kon het voelen aan de ijzige briesjes die steeds vochtiger werden terwijl ze verder naar het Noorden gingen. De hemel werd sneller donker en de lucht was gevuld met een nieuw geluid—de kreten van de Wintervogels, de rood met zwarte aasgieren die laag boven de grond cirkelden wanneer het kouder werd. Ze krasten onophoudelijk, en het geluid gaf Gwen de rillingen. Het was alsof ze de komst van de dood aankondigden.

      Sinds ze afscheid had genomen van Thor waren ze langs het Ravijn gelopen, richting het Noorden. Deze weg zou hen naar de meest westelijke stad in het westelijke deel van de Ring brengen—Silesia. Terwijl ze liepen, rolde de griezelige mist van het Ravijn in golven over de weg, cirkelend om Gwens enkels.

      “Het is nu niet ver meer, mijn vrouwe,” klonk een stem.

      Gwen keek om en zag Srog naast zich lopen, gekleed in de onderscheidende rode wapenrusting van Silesia, geflankeerd door enkele van zijn krijgers, allemaal gekleed in hun rode maliënkolders en laarzen. Gwen was geraakt door Srogs vriendelijkheid, door zijn loyaliteit aan de herinnering van haar vader, door zijn aanbod van Silesia als toevluchtsoord. Ze wist niet wat zij en al deze mensen anders hadden moeten doen. Als hij er niet was geweest zouden ze nog steeds vastzitten in het Koninklijk Hof, onderworpen aan de genade van Gareths verraad.

      Srog was één van de meest eervolle heren die ze ooit had ontmoet. Met de duizenden soldaten die hij tot zijn beschikking had, met zijn controle over het beroemde bolwerk van het Westen, had Srog aan niemand verantwoording hoeven afleggen. Maar hij was trouw geweest aan haar vader. Het was altijd een delicate machtsbalans geweest. Gedurende het heerschap van haar vaders vader, had Silesia het Koninklijk Hof nodig gehad; tijdens haar vaders heerschap veel minder; en in haar tijd helemaal niet meer. Sterker nog, nu het Schild was uitgeschakeld en er chaos heerste in het Koninklijk Hof, waren zij degenen die Silesia nodig hadden.

      De Zilveren en de Krijgsmacht hadden natuurlijk de beste krijgers die er waren—net als de duizenden troepen die Gwen vergezelden, de helft van het leger van de Koning. En Srog had, net zoals de meeste andere heren gedaan zouden hebben, simpelweg zijn poorten neer kunnen halen en zich om zichzelf kunnen bekommeren.

      Maar in plaats daarvan had hij Gwen opgezocht, zijn trouw aan haar gezworen, en hij had erop gestaan dat ze zijn gasten zouden zijn. Het was een vriendelijkheid waarvoor Gwen vastberaden was hem op de een of andere manier, op een dag, te bedanken. Als ze het zouden overleven.

      “U hoeft zich geen zorgen te maken,” antwoordde ze zachtjes, terwijl ze een hand op zijn pols legde. “We zouden tot het einde van de aarde lopen om uw stad te betreden. We hebben het erg getroffen met uw vriendelijkheid in deze moeilijke tijd.”

      Srog glimlachte. Hij was een krijger van middelbare leeftijd met teveel littekens van de strijd, roodbruin haar, een sterke kaaklijn en geen baard. Srog was een mannelijke man, niet slechts een Heer, maar een ware krijger.

      “Ik zou door het vuur gaan voor uw vader,” antwoorde hij. “U hoeft me niet te bedanken. Het is een eer om zijn schuld aan hem te vereffenen door zijn dochter een dienst te bewijzen. Het was tenslotte zijn wens dat u zou regeren. Dus wanneer ik aan u verantwoording afleg, is dat ook aan hem.”

      Ook Kolk en Brom marcheerden vlak bij Gwen, met achter hen het eeuwige gerinkel van duizenden sporen, van kletterende zwaarden, van schilden tegen wapenrustingen. Het was een enorme kakofonie van lawaai die zich steeds verder naar het Noorden bewoog.

      “Mijn vrouwe,” zei Kolk, “ik ben overspoeld door schuld. We hadden Thor, Reece en de anderen niet alleen naar het Rijk moeten laten afreizen. Er hadden meer van ons mee met hen moeten gaan. Het is mijn schuld als hen iets overkomt.”

      “Het was de zoektocht die zij gekozen hebben,” antwoordde Gwen. “Het is een zoektocht van eer. Wie voorbestemd was om te gaan, is gegaan. Schuld doet niemand goed.”

      “En wat gebeurd er wanneer ze niet tijdig terugkeren met het Zwaard?” vroeg Srog. “Het zal niet lang meer duren voor Andronicus’ leger voor onze poorten staat.”

      “Dan zullen we ons verzetten,” zei Gwen zelfverzekerd, terwijl ze zoveel mogelijk moed in haar stem legde, hopend de anderen gerust te stellen. Ze zag dat de andere generaals zich omdraaiden en naar haar keken.

      “We zullen onszelf verdedigen tot de laatste slag,” voegde ze toe. “We zullen ons niet terugtrekken, we zullen ons niet overgeven.”

      Ze voelde dat de generaals onder de indruk waren. Ze was zelf ook verrast door haar eigen stem, de kracht die ze in zich voelde opwellen. Het was de kracht van haar vader, de kracht van zeven generaties MacGil koningen.

      Terwijl ze verder liepen, boog de weg scherp naar links, en toen Gwen de bocht omging stopte ze abrupt, ademloos bij het uitzicht.

      Silesia.

      Gwen herinnerde zich dat haar vader haar hier mee naar toe had genomen toen ze nog jong was. Het was een plek die sindsdien altijd in haar dromen haar dromen was blijven hangen, een plek die destijds magisch had aangevoeld. Nu ze het weer zag, als volwassen vrouw, benam het haar nog steeds de adem.

      Silesia was de meest ongewone stad die Gwen ooit had gezien. Alle gebouwen, alle vestingwerken, al het steen—alles was gebouwd in een eeuwenoud, glanzend rood. De bovenste helft van Silesia, hoog, verticaal, afgeladen met borstweringen en torens, was gebouwd op het vaste land, terwijl de onderste helft in de zijkant van het Ravijn was gebouwd. De wervelende mist van het Ravijn omhulde de stad en deed het rood sprankelen in het zonlicht—het leek alsof de stad in de wolken was gebouwd.

      De vestingwerken waren zeker dertig meter hoog, bekroond met borstweringen en gevolgd door eindeloze muren. Het was een fort. Zelfs als een leger er op de één of andere manier in zou slagen door de muren te breken, zou het nog steeds moeten afdalen naar het laagst gelegen gedeelte van de stad, over de kliffen, en ze zouden moeten vechten op de rand van het Ravijn. Geen leger zou zoiets willen riskeren. En dat was dan ook de reden dat deze stad al duizend jaar stond.

      Haar mannen stopten en staarden met open mond naar de stad, en Gwen kon voelen dat ook zij met stomheid geslagen waren.

      Voor het eerst in een lange tijd voelde Gwen optimisme. Dit was een plek waar ze konden blijven, buiten het bereik van Gareth, een plek die ze konden verdedigen. Een plek waar zij kon regeren. En misschien—heel misschien—kon het MacGil koninkrijk weer oprijzen.

      Srog stond daar, zijn handen op zijn heupen, en nam het in zich op alsof hij zijn eigen stad voor het eerst zag, zijn ogen glanzend van trots.

      “Welkom in Silesia.”

      HOOFDSTUK ZES

      Thor opende zijn ogen en zag de zachte golven van de oceaan, stijgend en vallend, bedekt door het zachte licht van de eerste zon. Het lichtgele water van de Tartuvische zee glinsterde in de ochtendmist. De boot dobberde stilletjes in het water, het enige geluid was dat van de klotsende golven tegen de scheepsromp.

      Thor ging rechtop zitten en keek om zich heen. Zijn ogen waren zwaar van vermoeidheid—sterker nog, hij had zich nog nooit zo moe gevoeld. Ze hadden dagenlang gezeild, en alles voelde anders aan deze kant van de wereld. De lucht was zo vochtig en de temperatuur zoveel hoger, het was alsof je in een constante stroom van water ademde.