Een Heerschappij Van Koninginnen . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Tovenaarsring
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781632915467
Скачать книгу
Ze kon zien dat Bokbu haar met een nieuw respect bekeek. Er hing een gespannen stilte.

      “Ik kan zien dat het bloed van een krijger door uw aderen stroomt,” zei hij. “U blijft bij ons. Uw mensen zullen hier herstellen tot ze weer zijn aangesterkt. Hoe veel manen er ook voorbij gaan.”

      “Maar mijn chief—” begon de krijger.

      Bokbu draaide zich om en wierp hem een strenge blik toe.

      “Mijn besluit staat vast.”

      “Maar hun schip!” protesteerde hij. “Als het in onze haven blijft liggen, zal het Rijk het zien. We zullen sterven voor de maan verdwenen is!”

      De chief keek op naar de mast, naar het schip. Gwen keek om zich heen en zag dat ze diep een verborgen haven in waren gesleept, die was omgeven door een dicht oerwoud. Ze draaide zich om en zag de open zee liggen, en ze wist dat de man gelijk had.

      De chief keek haar aan en knikte.

      “U wilt uw mensen redden?” vroeg hij.

      Gwen knikte ferm terug.

      “Ja.”

      Hij knikte naar haar.

      “Leiders moeten lastige beslissingen nemen,” zei hij. “U ook. U wilt bij ons blijven, maar uw schip zou onze dood worden. We zullen uw mensen uitnodigen, maar uw schip kan niet blijven. U zult het moeten verbranden. Daarna zullen we u toelaten.”

      Gwendolyn stond daar, en haar hart zonk bij de gedachte. Ze keek naar haar schip, het schip dat hen naar de andere kant van de zee had gebracht, het schip dat haar mensen had gered. Haar hoofd tolde van de tegenstrijdige emoties. Dit schip was haar enige uitweg.

      Maar waar naartoe? Terug naar een eindeloze oceaan des doods? Haar mensen konden nauwelijks lopen; ze moesten herstellen. Ze hadden voedsel en onderdak nodig. En als het verbranden van haar schip de prijs voor hun leven was, dan het zij zo. Als ze zouden besluiten om weer de zee op te gaan, dan zouden ze een ander schip vinden, of een ander schip bouwen. Ze zouden doen wat ze moesten doen. Nu moesten ze overleven. Dat was het belangrijkste.

      Gwendolyn keek hem aan en knikte plechtig.

      “Het zij zo,” zei ze.

      Bokbu knikte en keek haar vol respect aan. Toen draaide hij zich om en schreeuwde een bevel. Zijn mannen kwamen in actie. Ze verspreidden zich over het schip en hielpen alle mensen uit de Ring overeind, waarna ze hen over de plank het strand op hielpen. Gwen keek toe hoe Godfrey, Kendrick, Brandt, Atme, Aberthol, Illepra, Sandara, en alle mensen waar ze zo van hield langs haar heen liepen.

      Ze stond daar en wachtte tot de laatste het schip had verlaten, tot zij, met Krohn aan haar voeten, de enige was die nog over was, op de chief na.

      Bokbu overhandigde een brandende fakkel aan één van zijn mannen, die het schip wilde aansteken.

      “Nee,” zei Gwen, die hem bij zijn pols vastpakte.

      Hij keek haar verrast aan.

      “Een leider moet haar eigen schip vernietigen,” zei ze.

      Gwen pakte de zware, brandende fakkel voorzichtig van hem over. Ze draaide zich om, veegde een traan weg, en hield de vlam bij een canvas zeil dat op het dek lag.

      Gwen stond daar en keek toe hoe het zeil vlam vatte, hoe de vlammen zich steeds sneller over het schip verspreidden.

      De hitte was overweldigend. Ze liet de fakkel vallen en draaide zich om, Krohn en Bokbu op haar hielen. Ze liep de plank over, het strand op, naar haar nieuwe thuis, de enige plek die ze nog hadden.

      Terwijl ze naar het vreemde oerwoud keek en de vreemde geluiden van onbekende vogels en dieren hoorde, kon Gwen zich alleen maar afvragen:

      Konden ze hier hun thuis vinden?

      HOOFDSTUK VIJF

      Alistair knielde op de stenen, haar knieën trillend van de kou, en zag het eerste licht van de eerste zon over de Zuidelijke Eilanden vallen. Het hulde de bergen en de valleien in een zachte gloed. Haar handen, die geboeid waren aan de houten stokken, trilden hevig. Ze zat op handen en knieën, haar nek rustend op de plek waar zoveel anderen voor haar hun nek hadden neergelegd. Ze keek naar beneden en zag het bloed, de inkepingen in het cederhout waar de messen waren neergekomen. Terwijl haar huid het raakte, kon ze de tragische energie van het hout voelen. Ze voelde de laatste momenten, de laatste emoties van alle vermoordde mensen die hier voor haar hadden gelegen. Haar hart kromp samen van ellende.

      Alistair keek trots op naar de opkomende zon, en had het onwerkelijke gevoel dit haar laatste zonsopkomst zou zijn. Ze koesterde het, meer dan ze ooit had gedaan. Het was een frisse ochtend, en er waaide een zacht briesje. De Zuidelijke Eilanden waren nog mooier dan ooit. Het was de meest schitterende plek die ze ooit had gezien; bomen bloeiden in oranje en rode en roze en paarse tinten, en hingen vol vruchten. Het was een vruchtbare plek. Paarse ochtendvogels en grote, oranje bijen waren al druk in de weer, en de snoof de zoete geur van bloemen op. De mist glinsterde in het licht en gaf alles een magisch gevoel. Ze had nog nooit eerder zo’n band gevoeld met een plek; het was een land, wist ze, waar ze met plezier voor eeuwig had kunnen blijven wonen.

      Alistair hoorde het geschuifel van laarzen over de stenen, en ze zag Bowyer naderen. Hij boog zich over haar heen, zijn grote laarzen schrapend over de stenen. Hij had een enorme dubbele bijl in zijn hand, die losjes langs zijn zij hing, en hij keek fronsend op haar neer.

      Achter hem zag Alistair honderden Zuidelijke Eilanders in een cirkel om haar heen staan, allemaal mannen die trouw aan hem waren. Ze stonden een goede twintig meter bij haar vandaan, en creëerden een open plek voor haar en Bowyer. Niemand wilde te dicht in de buurt zijn wanneer het bloed werd vergoten.

      Bowyer hield de bijl met jeukende vingers vast. Hij verlangde er duidelijk naar om de klus te klaren. Zo kon in zijn ogen zien hoe graag hij Koning wilde zijn.

      Alistair haalde geruststelling uit slechts één ding: hoe onrechtvaardig dit ook was, haar offer zou Erec laten leven. Dat betekende meer voor haar dan haar eigen leven.

      Bowyer leunde naar voren en fluisterde naar haar, zacht genoeg zodat niemand anders het kon horen:

      “Ik kan je verzekeren dat je genadeslag een snelle zal zijn,” zei hij. Ze voelde zijn muffe adem in haar nek. “En die van Erec ook.”

      Alistair keek hem verward aan.

      Hij glimlachte naar haar, een kleine glimlach die alleen voor haar was gereserveerd, een glimlach die niemand anders kon zien.

      “Dat klopt,” fluisterde hij. “Het zal niet vandaag gebeuren; het zal wellicht de komende manen niet gebeuren. Maar op een dag, wanneer hij het het minst verwacht, zal je man mijn mes in zijn rug aantreffen. Dat wilde ik je nog vertellen, voor ik je naar de hel stuur.”

      Bowyer deed twee stappen naar achteren, klemde zijn vingers stevig om de schacht van de bijl, en kraakte zijn nek, klaar om haar te doden.

      Alistairs hart ging hevig tekeer terwijl ze daar knielde en het tot haar doordrong hoe kwaadaardig deze man was. Hij was niet alleen ambitieus, maar ook een lafaard en een leugenaar.

      “Laat haar gaan!” beval een stem die zich door de stille ochtend boorde.

      Alistair draaide haar hoofd voor zover ze kon en was geschokt en dankbaar toen ze Erecs moeder en zus zag staan, met een woeste blik in hun ogen.

      “Ze is onschuldig!” riep Erecs moeder uit. “Je mag haar niet doden!”

      “Je wil een vrouw doden!?” riep Dauphine uit. “Ze is een vreemdeling. Laat haar gaan. Stuur haar terug naar haar land. Ze hoeft niet bij onze affaires betrokken te worden.”

      Bowyer draaide zich naar hen om en bulderde:

      “Ze is een vreemdeling die onze Koningin wilde worden. Om onze voormalige Koning te vermoorden.”

      “Je bent een leugenaar!” riep Erecs moeder. “Je wilde niet uit de fontein van waarheid drinken!”