Een Aanval Van Moed . Морган Райс. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Морган Райс
Издательство: Lukeman Literary Management Ltd
Серия: De Tovenaarsring
Жанр произведения: Героическая фантастика
Год издания: 0
isbn: 9781632911636
Скачать книгу

      De Hertog gebaarde naar een bediende. “Breng me een kaart!”

      Een jongen rende de kamer uit en kwam door een andere deur weer naar binnen met een grote rol perkament. Hij rolde het uit over de tafel en de soldaten verzamelden zich eromheen.

      Erec vond Savaria op de kaart en liet zijn vinger naar het oosten glijden. Hij stopte bij de Oostelijke Kloof. Het was een smalle scheur, omgeven door bergen zo ver als het oog reikte.

      “Het is perfect,” zei één van de soldaten.

      De anderen knikten.

      “Ik heb verhalen gehoord van enkele tientallen mannen die duizenden soldaten tegen wisten te houden bij de Kloof,” zei één van hen.

      “Dat is oude wijven praat,” zei een andere soldaat cynisch. “Ja, we zouden het element van verassing hebben. Maar wat nog meer? We hebben daar niet de bescherming van onze stadsmuren.”

      “We hebben de bescherming van de muren van de natuur,” kaatste een andere soldaat terug. De bergen, dat zijn honderden meters solide kliffen.”

      “Het is nergens veilig,” voegde Erec toe. “Zoals de Hertog al zei, we sterven hier of daarbuiten. Ik zeg, laten we daarbuiten sterven. Wie niet waagt, wie niet wint.”

      De Hertog wreef weer over zijn baard en knikte uiteindelijk. Toen rolde hij de kaart op.

      “Bereid je wapens voor!” riep hij uit. “We rijden vannacht!”

      *

      Erec liep, gekleed in zijn wapenrusting, met zijn zwaard aan zijn zijde, door de gang van het kasteel van de Hertog. Hij ging de tegenovergestelde richting op van de andere mannen. Hij had nog één belangrijke taak te volbrengen voor hij zou vertrekken voor zijn laatste gevecht.

      Hij moest Alistair zien.

      Sinds ze waren teruggekeerd van de strijd, had Alistair in haar kamer gewacht tot Erec naar haar toe zou komen. Ze verwachtte natuurlijk een blije reünie, en zijn hart zonk terwijl hij zich realiseerde dat hij haar het nieuws moest brengen dat hij weer zou vertrekken. Hij werd in ieder geval gerustgesteld door de wetenschap dat zij veilig binnen de muren van het kasteel zou zijn, en hij was vastberaden om haar te beschermen, om het Rijk tegen te houden. Zijn hart deed pijn bij de gedachte dat hij haar weer moest verlaten—sinds hun afspraak dat ze zouden trouwen wilde hij niets liever dan tijd met haar doorbrengen. Maar het leek of het niet zo mocht zijn.

      Terwijl Erec een hoek omhing, zijn laarzen echoënd in de verlaten hal, bereidde hij zich voor op het afscheid. Hij wist dat het pijnlijk zou zijn. Eindelijk bereikte hij de eeuwenoude, gewelfde houten deur, en hij klopte aan.

      Hij hoorde het geluid van voetstappen in de kamer, en een moment later ging de deur open. Erecs hart zwol, net als iedere andere keer dat hij Alistair zag. Daar stond ze, in de deuropening, met haar lange blonde haar en haar grote kristalblauwe ogen, als een geestverschijning. Elke keer dat hij haar zag leek ze nog mooier dan de vorige keer.

      Erec deed een stap naar binnen en omhelsde haar. Ze hield hem stevig vast en wilde hem niet loslaten. Maar dat wilde hij ook niet. Hij wilde dat hij gewoon de deur achter zich kon sluiten en hier bij haar kon blijven. Maar het mocht niet zo zijn.

      Haar warmte maakte alles in de wereld goed, en hij wilde haar niet loslaten. Eindelijk trok hij zich terug. Hij keek in haar ogen. Ze wierp een blik op zijn wapenrusting en wapens, en haar gezicht betrok toen ze besefte dat hij niet zou blijven.

      “Gaat u weer weg, mijn Heer?” vroeg ze.

      Erec boog zijn hoofd.

      “Ik wou dat het niet zo was, mijn vrouwe,” antwoordde hij. “Het Rijk nadert. Als ik hier blijf, zullen we allemaal sterven.”

      “En als u gaat?” vroeg ze.

      “Ik zal hoogstwaarschijnlijk sowieso sterven,” gaf hij toe. “Maar dit geeft ons in ieder geval een kans. Een kleine kans, maar een kans.”

      Alistair draaide zich om en liep naar het raam. Ze keek uit over de binnenplaats, en haar gezicht werd verlicht door de ondergaande zon. Erec zag de somberheid in haar ogen, en hij liep naar haar toe. Hij streelde haar haren.

      “Wees niet verdrietig, mijn vrouwe,” zei hij. “Als ik dit overleef, zal ik naar u terugkeren. En dan zullen we voor altijd samen zijn, bevrijd van alle gevaren. Vrij om eindelijk ons leven samen te leiden.”

      Verdrietig schudde ze haar hoofd.

      “Ik ben bang,” zei ze.

      “Voor de naderende legers?” vroeg hij.

      “Nee,” zei ze, terwijl ze hem aankeek. “Voor u.”

      Erec keek haar verward aan.

      “Ik ben bang dat u me nu anders ziet,” zei ze, “sinds u heeft gezien wat er op het slagveld is gebeurd.”

      Erec schudde zijn hoofd.

      “Ik zie u helemaal niet anders,” zei hij. “U heeft mijn leven gered, en daar ben ik u dankbaar voor.”

      Ze schudde haar hoofd.

      “Maar u heeft ook een andere kant van me gezien,” zei ze. “U heeft gezien dat ik niet normaal ben. Ik ben niet zoals de rest. Ik heb een kracht in me die ik niet begrijp. En nu vrees ik dat u me als een soort van monster zet. Als een vrouw die u niet langer als de uwe wilt.”

      Erecs hart brak bij haar woorden. Hij nam haar handen in de zijne en keek haar doordringend aan.

      “Alistair,” zei hij. “Ik hou van u met heel mijn hart. Ik heb nog nooit zoveel van iemand gehouden. En dat zal ook nooit meer gebeuren. Ik hou van alles dat u bent. Ik zie u niet als anders. Wat voor krachten u ook heeft, wie u ook bent—zelfs al begrijp ik het niet, ik accepteer alles. Ik ben dankbaar voor alles. Ik heb gezworen dat ik er niet naar zou vragen, en die belofte hou ik. Ik zal u er nooit naar vragen. Wie u ook bent, ik accepteer u.”

      Ze staarde hem een lange tijd aan, en toen verscheen er langzaam een glimlach op haar gezicht. Er verschenen tranen van opluchting en vreugde in haar ogen. Ze omhelsde hem inning.

      Ze fluisterde in zijn oor: “Kom bij me terug.”

      HOOFDSTUK VIER

      Gareth stond aan de rand van de grot en keek naar de ondergaande zon. Hij likte aan zijn droge lippen en probeerde zich te concentreren. De effecten van de opium begonnen eindelijk te zakken. Hij was licht in zijn hoofd, en had al dagen niet gedronken of gegeten. Gareth dacht terug aan zijn gewaagde ontsnapping uit het kasteel, aan hoe hij door de geheime doorgang achter de open haard was weggeslopen, vlak voor dat Heer Kultin hem te grazen kon nemen. Hij glimlachte. Kultin was slim geweest—maar niet zo slim als Gareth. Net als de rest had Kultin Gareth onderschat; hij was zich er niet bewust van geweest dat Gareths spionnen overal waren, en dat hij al vanaf het begin op de hoogte was geweest van zijn plot.

      Gareth was net op tijd ontsnapt, net voordat Kultin hem wilde vermoorden en voordat Andronicus het Koninklijk Hof was binnen gevallen. Heer Kultin had hem een dienst bewezen.

      Gareth had zijn weg gevonden door de eeuwenoude geheime doorgangen van het kasteel die onder de grond doorliepen en hem uiteindelijk naar een afgelegen dorp hadden gebracht, kilometers ver van het Koninklijk Hof. Hij was vlak bij deze grot boven de grond gekomen en was dodelijk vermoeid in elkaar gestort. Hij had de hele dag geslapen, ineengedoken, huiverend in de meedogenloze koude wind. Hij wilde dat hij meer kleding had meegenomen.

      In de verte spotte Gareth een klein boerendorpje, bestaande uit een handvol huisjes. Er rees rook uit de schoorstenen, en Andronicus’ soldaten marcheerden door het dorp heen. Gareths maag deed pijn van de honger, en hij wist dat hij het moest kunnen halen naar één van die huisjes. Hij kon de etensgeuren zelfs vanaf hier ruiken.

      Gareth trok een sprintje terwijl hij angstig om zich heen bleef kijken. Hij hijgde hard. Hij had al jaren niet gerend, en hij snakte naar adem; het deed hem beseffen hoe mager en ziek hij was geworden.