De Zaan en Waterland: Een kijkje in Noord Holland. Unknown. Читать онлайн. Newlib. NEWLIB.NET

Автор: Unknown
Издательство: Public Domain
Серия:
Жанр произведения: Книги о Путешествиях
Год издания: 0
isbn:
Скачать книгу
groote scheepvaart, ter verbinding van de Noord- met de Zuiderzee door het IJ en Holland-op-zijn-smalst; het aanleggen van eene haven aan de Noordzee, en het indijken on droogmaken van gronden ter wederzijde van het kanaal in het IJ en het Wijkermeer. De uitvoering van zulk een werk aan partikulieren over te laten, ziedaar eene fout, waarin Koning Willem I, die trouwens alleen op de zaak zelve had te letten en geen rekening had te houden met allerlei aan andere overwegingen ontleende motieven, zeker niet zou gevallen zijn, en die dan ook geen ander gevolg heeft gehad, dan dat het rijk, na eerst door onophoudelijk bij te springen, en met kunst en vliegwerk de uitvoering der werken door de inmiddels opgerichte maatschappij te hebben mogelijk gemaakt, heeft moeten eindigen met het kanaal over te nemen en de exploitatie voor rekening van den staat voort te zetten. Maar in deze onverkwikkelijke historie, waarin ook de alles bezoedelende en bedervende politiek haar ellendige rol heeft gespeeld, willen wij ons niet verdiepen: de hoofdzaak is, dat het werk is voltooid. In Maart 1865 stak de toen vijf-en-twintigjarige Prins van Oranje, in de duinen bij Velzen, de eerste spade in het zand; in April 1870 plaatste de Koning den gedenksteen in de sluizen bij Schellingwoude; ruim twee jaren later waren de Noordzeesluizen voltooid, en op 1 November 1876 werd het kanaal voor de scheepvaart geopend.

      Een volzin als deze is spoedig geschreven; maar wie weten wil wat zij beteekent en wat er noodig geweest is om tot de openstelling van den nieuwen waterweg te geraken, die getrooste zich de niet onaangename moeite van een bezoek aan het geheele kanaal, beginnende bij de Oranjesluizen in den afsluitdijk bij Schellingwoude, en eindigende in de haven te IJmuiden. En is hij geen deskundige, dan zal ook zulk een tocht langs het voltooide kanaal hem slechts een zeer onvolledig denkbeeld kunnen geven van den arbeid en de inspanning, die er toe noodig geweest is om het rijpelijk overwogen en volledig uitgewerkte plan tot eene werkelijkheid te maken. Ongetwijfeld, de aanleg van het Noordzeekanaal is een van die werken, waarop het Nederland onzer dagen trotsch mag zijn en die met volle recht naast de grootste ondernemingen van vroegeren tijd mogen worden genoemd. Moge het aan de verwachting beantwoorden; moge deze zoo veel korter en gemakkelijker rechtstreeksche gemeenschap met de Noordzee, waardoor Amsterdam bijna eene zeehaven is geworden, voor de stad een nieuw tijdperk van bloei en ontwikkeling openen, niet te zeer onderdoende voor dat, hetwelk zij beleefde, toen hare handelsvloten over het Pampus en door de Zuiderzee nog moeizaam een weg moesten zoeken naar den oceaan.

      Een bezoek aan het Noordzeekanaal ligt thans niet in ons plan. Misschien zijt ge zelfs geneigd, deze geheele beschouwing over de amsterdamsche waterwegen uit vroeger en later tijd voor een hors d’oeuvre te houden, dat hier geheel niet op zijne plaats is. Vergun mij op te merken, dat ge, aldus oordeelende, u toch zoudt vergissen. Immers, deze waterwegen waren en zijn niet uitsluitend ten gebruike van Amsterdam; en althans Zaandam, waarheen wij ons begeven, en de geheele Zaanstreek zouden niet geworden zijn wat zij zijn geweest en nog heden ten deele zijn, zonder hunne gemeenschap met het IJ en daardoor met de zee. De zaanlandsche walvischvaarders en de schepen die het hout uit de Oostzee naar de werven van Zaandam brachten, volgden geen anderen weg dan de bodems, die de schatten van Oost en West naar de haven van Amsterdam voerden. Ik heb u dus tevens een hoofdstuk uit de geschiedenis van Zaandam verteld.

      En heeft mijne vertelling u eenigszins den tijd gekort, dan mag ik tevreden zijn: want zie, wij naderen de plaats onzer bestemming. De stoomboot heeft het hoofdkanaal verlaten en is een breed zijkanaal ingevaren, dat in rechte lijn op Zaandam aanloopt. Eigenlijk is dit vaarwater, voor het grootste gedeelte, geen gegraven kanaal, maar eene rivier, de Zaan, die zich vroeger in het IJ uitstortte en nu door een zijkanaal met het Noordzeekanaal verbonden is. Van oogenblik tot oogenblik slinkt de afstand, die ons van het doel onzer reis scheidt; zoo straks zal de boot aanleggen en zullen wij aan wal stappen. Maar de schilderij, die zich voor onze oogen ontrolt, is zoo eigenaardig, dat wij haar wel wat meer van nabij mogen opnemen.

      II

      Zal ik den indruk vertolken, dien Zaandam bij het eerste gezicht op mij maakte, dan weet ik dat niet beter te doen dan met den uitroep, die mijn reisgenoot ontsnapte: “Eene stad uit een speelgoeddoos!” Inderdaad, zoo is het. De kleine, lage, nette, groen en geel geverfde huisjes, zoo netjes op eene rij geplaatst en afgewisseld door geboomte, ze herinneren aan niets zoo levendig, als aan die neurenberger doozen, waarmede wij als kinderen plachten te spelen en die volkomen hetzelfde slag van huisjes bevatten. Grootsch en indrukwekkend is de aanblik in het minst niet, maar daarentegen karakteristiek in hooge mate, ja en ook schilderachtig. Hoe geestig stoffeeren ze het landschap, die veelvervige huisjes, die allen, hoe klein ook, een zeker air van comfort, van welvaart, van welgedaanheid hebben, dat u aangenaam aandoet. En dan dat vele groen van boomgaarden en tuintjes, waartusschen de huizen zoo aardig komen uitkijken; die paar torens van kerken, en vooral die kring van molens, die, moge hij bij vergelijking met vroeger ook gedund zijn, toch altijd nog een der kenmerkende trekken van het landschap vormt. De breede stroom vernauwt zich, de dicht bebouwde oevers naderen tot elkander: wij komen aan den dam in de Zaan, waaraan het stedeke zijn naam ontleent, en houden stil in de onmiddellijke nabijheid der sluis. De passagiers voor Zaandam stappen hier uit, en daaronder ook wij; dan wordt de boot door de sluis geschut om langs de Zaan haar tocht te vervolgen.

      Daar staan wij op een klein pleintje en werpen een blik in het rond. Voor ons de breede rivier, die hier eene soort van kom vormt, waarlangs de stad zich aan beide zijden uitstrekt: huizen, tuinen, geboomte, weiland. Op het stille, kabbelende water, enkele schepen en vaartuigen van verschillende grootte en vorm. Doen wij een paar schreden verder en plaatsen wij ons op de vrij smalle brug over de sluis, dan dwaalt onze blik wederom over de breede rivier, ter wederzijde omzoomd door tuinen, koepeltjes, huizen, rijen geboomte. En wandelen wij verder..... maar laat ons eerst iets zeggen over de ligging der stad, want juist deze draagt er niet weinig toe bij, om haar dat eigenaardig karakter te geven, dat, dunkt mij, vooral voor den vreemdeling zeer curieus moet zijn, daar het zelfs ons Hollanders als iets bijzonders treft.

      Zaandam is gebouwd ter wederzijde van de Zaan, die voor eene rivier van zoo weinig beteekenis, door hare vrij aanmerkelijke breedte eene zeer statige vertooning maakt. De Zaan was oorspronkelijk wel niet anders dan de uitloop van de talrijke meren en poelen, waarmede deze gansche landstreek tot in de buurt van Alkmaar bedekt was; van die meren en poelen zijn de meesten thans in vruchtbare polders herschapen, maar de Zaan is gebleven en vervult nog heden voor een deel der provincie de oude dienst van uitwatering. In die rivier de Zaan, niet verre van het punt waar zij hare wateren in het IJ uitstortte, werd reeds voor langen tijd—wanneer, weet men niet juist, maar stellig reeds vóór het einde der veertiende eeuw,—voor rekening van eenige naburige dorpen een dam gelegd, waarin, ten behoeve van scheepvaart en uitwatering, sluizen werden gebouwd. Die dam scheidt de rivier in twee deelen, waarvan het eene de Binnen- of Achterzaan, het andere de Buiten- of Voorzaan wordt genoemd.

      Even als de Dam te Amsterdam, zoo is ook hier deze dam met zijne drie sluizen het middelpunt der stad, de band, die beide deelen met elkander verbindt. Want aan dat pleintje en zijne onmiddellijke omgeving sluiten zich ter wederzijde van de rivier twee lange straten, waarvan de huizen aan den eenen kant met hunne tuinen aan de rivier uitkomen; terwijl zich aan de tegenovergestelde zijde, van afstand tot afstand, smalle grachten of zoogenaamde paden landwaarts uitstrekken en, zoo als men zegt, in het weiland dood loopen. Overal, waar u tusschen de huizen een kijkje gegund wordt, ziet ge water en groen: aan den eenen kant de rivier met haar zoom van tuinen en boomen; aan de andere slooten, vaarten en weiland. Gij zijt in de stad, die zich ver langs de rivier uitstrekt, en krijgt toch voortdurend den indruk, dat ge u buiten bevindt: want telkens en telkens dwaalt uw blik over het groene weiland, waar de runderen grazen, en waar in de schemerende verte de horizon wegduikt in den fijnen wazigen, zilvergrijzen nevel.

      Ook langs de Voorzaan breidt de stad zich ter wederzijde uit, maar deze buurten dragen meer het karakter van achterbuurten en loopen, vooral aan de oostzijde, spoedig in het land te niet. Vroeger vond men vooral hier talrijke scheepstimmerwerven, maar die zijn bijna allen verdwenen. Immers de scheepsbouw was weleer, met name in de zeventiende eeuw, een hoofdbron van bestaan voor de bewoners van Zaandam. In 1609 werd er, aan het westeinde van den dam, een dusgenoemde overtoom gemaakt, om de schepen, die op de werven langs de Binnenzaan waren gebouwd, naar buiten in het IJ te kunnen brengen. Toen die overtoom, in 1718, aanzienlijke herstellingen behoefde, werd hij opgeruimd en het terrein opgehoogd en bestraat. De scheepsbouw was toen niet langer het voornaamste bedrijf der Zaankanters, die zich andere en rijk vloeiende bronnen van welvaart hadden geopend.

      Ik