Ze reden verder in een comfortabele stilte, en Kyra kon het niet helpen; ze bleef zich verwonderen over Dierdre en haar verleden. Ze kon haar kracht voelen, maar ook haar diepe verdriet. Kyra werd geconsumeerd door duistere gedachtes over hun reis, hun gebrek aan voedsel, de bijtende kou en de wilde beesten die hen opwachtten, en ze wendde zich tot Dierdre, verlangend naar afleiding.
“Vertel me over de Toren van Ur,” zei Kyra. “Hoe is het daar?”
Dierdre keek haar aan, donkere kringen onder haar ogen, en haalde haar schouders op.
“Ik ben nooit naar de toren geweest,” antwoordde Dierdre. “Ik kom uit de stad Ur – en dat ligt een dag rijden naar het zuiden.”
“Vertel me dan over je stad,” zei Kyra. Ze wilde aan alles denken behalve aan hier.
Dierdre’s ogen lichtten op.
“Ur is een schitterende plek,” zei ze verlangend. “De stad bij de zee.”
“Er ligt een stad vlakbij ons die bij de zee ligt,” zei Kyra. “Esephus. Het is een dag rijden vanuit Volis. Ik ging daar vroeger wel heen, met mijn vader, toen ik klein was.”
Dierdre schudde haar hoofd.
“Dat is geen zee,” antwoordde ze.
Kyra begreep het niet.
“Wat bedoel je?”
“Dat is de Zee van Tranen,” antwoordde Dierdre. “Ur ligt aan de Zee van Verdriet. Die is veel groter. Aan jullie oostelijke kust is het tij niet zo sterk; aan onze westelijke kust heeft de Zee van Verdriet golven van twintig meter hoog die tegen de kust aan slaan, en een tij dat, als de maan hoog staat, schepen in één oogwenk kan verzwelgen. Onze stad is de enige stad in heel Escalon waar de kliffen laag genoeg zijn om schepen aan te laten meren. Onze stad heeft het enige strand in heel Escalon. Dat is waarom Argos op slechts een dag rijden naar het oosten van ons ligt.”
Kyra dacht na over haar woorden, dankbaar voor de afleiding. Ze herinnerde zich dit uit één van de lessen van vroeger, maar ze had er nooit veel over nagedacht.
“En je mensen?” vroeg Kyra. “Hoe zijn zij?”
Dierdre zuchtte.
“Een trots volk,” antwoordde ze, “net als ieder ander volk in Escalon. Maar ze zijn ook anders. Ze zeggen dat mensen uit Ur één oog op Escalon gericht hebben, en het andere op de zee. We kijken altijd naar de horizon. We zijn minder provinciaal – misschien omdat er zoveel buitenlanders aanmeren op onze kusten. De mannen van Ur waren ooit befaamde krijgers, en mijn vader was één van hen. Nu zijn we slechts onderdanen, net als de rest.”
Ze zuchtte, en zweeg een lange tijd. Kyra was verrast toen ze weer begon te spreken.
“Er lopen vele kanalen door onze stad heen,” vervolgde Dierdre. “Toen ik jong was, zat ik altijd op de richel en keek ik urenlang, soms dagenlang, toe hoe de schepen langs voeren. Ze brachten kruiden en zijden en wapens en allerlei soorten delicatessen – soms zelfs dieren. Ik keek naar de mensen die kwamen en gingen, en ik verwonderde me over hun levens. Ik wilde wanhopig graag één van hen zijn.”
Ze glimlachte. Het was een ongebruikelijk iets. Haar ogen glommen.
“Ik droomde altijd,” zei Dierdre. “Toen ik wat ouder werd, dat ik aan boord zou gaan bij één van die schepen, en weg zou zeilen naar een onbekend land. Ik zou mijn prins vinden, en we zouden op een groot eiland wonen, ergens in een kasteel. Het maakte niet uit waar, zolang het maar niet Escalon was.”
Kyra zag Dierdre glimlachen.
“En nu?” vroeg Kyra.
Dierdre’s gezicht betrok terwijl ze naar de sneeuw staarde, en haar gezicht was gevuld met verdriet. Ze schudde haar hoofd.
“Het is te laat voor mij,” zei Dierdre. “Na wat ze met me hebben gedaan.”
“Het is nooit te laat,” zei Kyra op geruststellende toon.
Maar Dierdre schudde haar hoofd.
“Dat waren de dromen van een onschuldig meisje,” zei ze, haar stem zwaar met wroeging. “Dat meisje bestaat al lang niet meer.”
Kyra had medelijden met haar vriendin. Ze reden zwijgend verder, steeds dieper de bossen in. Ze wilde dat ze haar pijn kon wegnemen, maar ze wist niet hoe. Ze verwonderde zich over de pijn waar sommige mensen mee moesten leven. Wat was het dat haar vader ooit eens tegen haar had gezegd? Laat je niet misleiden door iemands gezicht. We leven allemaal in stille wanhoop. Sommigen verbergen het beter dan anderen. Leef met iedereen mee, zelfs als je daar aan de buitenkant geen reden toe ziet.
“De ergste dag van mijn leven,” vervolgde Dierdre, “was toen mijn vader zwichtte voor de Pandesiaanse wet, toen hij die schepen in onze kanalen toeliet en zijn mannen onze vlaggen liet neerhalen. Het was nog erger dan de dag dat hij hen toestond mij mee te nemen.”
Kyra begreep het maar al te goed. Ze begreep de pijn die Dierdre gevoeld moest hebben, het gevoel van verraad.
“En wanneer je terugkeert?” vroeg Kyra. “Ga je je vader opzoeken?”
Dierdre keek gekwetst naar de grond. Uiteindelijk zei ze: “Hij is nog altijd mijn vader. Hij heeft een fout gemaakt. Ik weet zeker dat hij zich niet realiseerde wat er met me zou gebeuren. Ik denk dat hij nooit meer de oude zou zijn als hij erachter komt wat er is gebeurd. Ik wil het hem vertellen. Persoonlijk. Ik wil dat hij begrijpt hoeveel pijn ik heb geleden. Zijn verraad. Hij moet begrijpen wat er gebeurd wanneer mannen over het lot van vrouwen beslissen.” Ze veegde een traan weg. “Hij was ooit mijn held. Ik snap niet hoe hij me weg heeft kunnen geven.”
“En nu?” vroeg Kyra.
Dierdre schudde haar hoofd.
“Nooit meer. Ik zal nooit meer een man als mijn held zien. Ik zoek wel andere helden.”
“En jij dan?” vroeg Kyra.
Dierdre keek haar niet-begrijpend aan.
“Wat bedoel je?”
“Waarom zou je verder kijken dan jezelf?” vroeg Kyra. “Kun je niet je eigen heldin zijn?”
Dierdre snoof.
“Waarom zou ik?”
“Je bent mijn heldin,” zei Kyra. “Wat jij daar hebt doorstaan – dat had ik niet gekund. Je hebt het overleefd. Sterker nog – je staat weer met beide benen op de grond, en je bloeit op, zelfs nu. Dat maakt je mijn heldin.”
Dierdre leek na te denken over haar woorden.
“En jij, Kyra?” vroeg Dierdre na een lange stilte. “Vertel me iets over jou.”
Kyra haalde haar schouders op.
“Wat wil je weten?”
Dierdre schraapte haar keel.
“Vertel me over de draak. Wat is daar gebeurd? Ik had nog nooit zoiets meegemaakt. Waarom kwam hij voor je?” Ze aarzelde even. “Wie ben je?”
Tot Kyra’s verassing hoorde ze angst in de stem van haar vriendin. Ze dacht na over haar woorden. Ze wilde een oprecht antwoord geven.
“Ik weet het niet,” zei ze uiteindelijk. “Ik denk dat dat is waar ik achter ga komen.”
“Je weet het niet?” drong Dierdre aan. “Er komt een draak uit de lucht zetten om voor je te vechten, en je weet niet waarom?”
Kyra dacht na over hoe gestoord dat klonk, maar ze kon alleen maar haar hoofd schudden. Ze keek reflexief op naar de hemel, tussen de knoestige takken door, en hoopte op een teken van Theos.
Maar ze zag niets behalve somberheid. Ze hoorde geen draak, en haar gevoel van isolatie werd sterker.
“Je weet dat je anders bent, nietwaar?” drong Dierdre aan.
Kyra haalde haar schouders op. Haar wangen brandden, en ze voelde zich zelfbewust. Ze vroeg zich af of haar vriendin haar als een soort freak zag.
“Ik wist alles altijd zo zeker,” antwoordde Kyra. “Maar nu…