32:3.7 (361.2) De persoonlijkheden in ieder gegeven universum zijn in het begin alleen bestendig en betrouwbaar naargelang hun graad van verwantschap met de Godheid. Wanneer de oorsprong van het geschapen wezen maar ver genoeg verwijderd ligt van de oorspronkelijke, goddelijke Bronnen, bestaat er, of we nu te maken hebben met de Zonen van God of de dienende schepselen die tot de Oneindige Geest behoren, een toenemende mogelijkheid tot disharmonie, verwarring en soms rebellie — zonde.
32:3.8 (361.3) Met uitzondering van de volmaakte wezens van Godheidsoorsprong, zijn alle wilsschepselen in de superuniversa van evolutionaire aard: beginnend in nederige staat, klimmen zij steeds verder omhoog, in werkelijkheid steeds verder naar binnen. Zelfs hoogst geestelijke persoonlijkheden blijven omhooggaan langs de ladder des levens door progressieve translaties van het ene leven naar het volgende en van de ene wereld naar de volgende. En in het geval van degenen die de Geheimnisvolle Mentoren gastvrijheid bieden, bestaat er inderdaad geen grens aan de mogelijkheden van hun geestelijke opklimming en aan hun prestaties in het universum.
32:3.9 (361.4) Wanneer zij uiteindelijk wordt bereikt, is de volmaaktheid van de schepselen uit de tijd geheel en al zelf verworven, een authentiek persoonlijkheidsbezit. Hoewel de elementen van genade vrijelijk worden toegevoegd, is hetgeen het schepsel bereikt niettemin het resultaat van individuele inspanning en daadwerkelijk leven, de reactie van persoonlijkheid op de bestaande omgeving.
32:3.10 (361.5) Het feit van een dierlijke evolutionaire oorsprong werpt in de ogen van het universum geen enkele blaam op een persoonlijkheid, aangezien dit de enige methode is om één der twee grondvormen van eindige, intelligente wilsschepselen voort te brengen. Wanneer de toppen van volmaaktheid en eeuwigheid worden bereikt, komt des te meer eer toe aan degenen die onderaan zijn begonnen en ronde na ronde de wenteltrap des levens vreugdevol hebben beklommen, en wanneer zij de hoogten der heerlijkheid eindelijk bereiken, een persoonlijke ervaring hebben verworven die daadwerkelijke kennis belichaamt van iedere fase van het leven, van de laagste tot de hoogste.
32:3.11 (361.6) In dit alles blijkt de wijsheid van de Scheppers. Voor de Universele Vader zou het even gemakkelijk zijn om alle stervelingen tot volmaakte wezens te maken, om volmaaktheid te verlenen door zijn goddelijk woord. Dit zou hen echter beroven van de geweldige ervaring van het avontuur en de training die gepaard gaan met de lange, geleidelijke opklimming naar binnen, een ervaring die alleen zij kunnen verwerven die zo fortuinlijk zijn om op het allerlaagste niveau van het levende bestaan te beginnen.
32:3.12 (362.1) In de universa die rond Havona cirkelen, wordt slechts een voldoende aantal volmaakte schepselen geplaatst om te voorzien in de behoefte aan leraar-gidsen die als patroon kunnen dienen voor degenen die de ladder van het evolutionaire leven bestijgen. De experiëntiële natuur van het evolutionaire type persoonlijkheid is het natuurlijke kosmische complement van de immer volmaakte natuur van de Paradijs-Havona-schepselen. In werkelijkheid zijn zowel de volmaakte als de vervolmaakte schepselen onvolledig met betrekking tot de eindige totaliteit. Doch in de complementaire associatie van de existentieel volmaakte schepselen van het Paradijs-Havona-stelsel en de experiëntieel vervolmaakte volkomenen die opklimmen vanuit de evolutionaire universa, vinden beide typen bevrijding van hun inherente beperkingen, en kunnen zij aldus gezamenlijk trachten de sublieme hoogten van de ultieme status van het schepsel te bereiken.
32:3.13 (362.2) Deze verrichtingen van schepselen zijn de universum-repercussies op acties en reacties binnen de Zevenvoudige Godheid, waar zich de eeuwige goddelijkheid van de Paradijs-Triniteit paart aan de evoluerende goddelijkheid van de Allerhoogste Scheppers van de universa in tijd en ruimte, in en door de kracht-actualiserende Godheid van de Allerhoogste.
32:3.14 (362.3) Het goddelijk volmaakte schepsel en het evolutionair vervolmaakte schepsel zijn elkaars gelijken in de graad van hun goddelijkheidspotentieel, doch zij verschillen in soort. Elk is van de ander afhankelijk voor het bereiken van allerhoogst dienstbetoon. De evolutionaire super-universa zijn afhankelijk van het volmaakte Havona voor de laatste training van hun opklimmende burgers, maar het volmaakte centrale universum heeft het bestaan van de volmaakt wordende superuniversa evenzeer nodig voor de volledige ontwikkeling van zijn afdalende inwoners.
32:3.15 (362.4) De twee primaire manifestaties der eindige realiteit, ingeschapen volmaaktheid en geëvo-lueerde volmaaktheid, of het nu persoonlijkheden zijn of universa, zijn gelijkwaardig, onderling afhankelijk en geïntegreerd. Elk heeft de ander nodig om volledigheid van functie, dienstbetoon en bestemming te bereiken.
4. Gods verhouding tot een Plaatselijk Universum
32:4.1 (362.5) Denkt niet dat de Universele Vader, omdat hij zo’n groot gedeelte van zichzelf en van zijn macht aan anderen heeft gedelegeerd, een stil of inactief lid is van het Godheid-partnerschap. Afgezien van de domeinen van persoonlijkheid en de schenking van Gedachtenrichters, lijkt hij slechts de minst actieve van de Paradijs-Godheden in dier voege dat hij zijn Godheidsgelijken, zijn Zonen, en talrijke geschapen denkende wezens, toestaat om veel te verrichten bij de uitvoering van zijn eeuwig voornemen. Hij is slechts het stille lid van het scheppende drietal in de zin dat hij nooit iets doet dat ook door een van zijn gelijken of zijn ondergeschikten kan worden gedaan.
32:4.2 (362.6) God begrijpt ten volle de behoefte van ieder intelligent schepsel om te functioneren en ervaring op te doen, en derhalve wijkt hij in iedere situatie, of het nu gaat om de bestemming van een universum of het welzijn van het nederigste van zijn schepselen, terug ten gunste van de activiteit van grote scharen schepsel- en Schepper-persoonlijkheden, die krachtens hun natuur tussen hemzelf en een gegeven situatie in het universum of scheppingsgebeurtenis in staan. Doch niettegenstaande dit terugtreden, dit blijk van oneindige coördinatie, bestaat er van Gods zijde een daadwerkelijke, concrete en persoonlijke participatie in deze gebeurtenissen, middels deze verordineerde instanties en persoonlijkheden. De Vader werkt in en middels al deze kanalen voor het welzijn van zijn hele wijdverbreide schepping.
32:4.3 (363.1) Wat betreft het beleid in, en de leiding en het bestuur van een plaatselijk universum, handelt de Vader in de persoon van zijn Schepper-Zoon. In de onderlinge betrekkingen van de Zonen van God, in de groepsassociaties van de persoonlijkheden die afstammen van de Derde Bron en Centrum en in de verhoudingen tussen andere schepselen, zoals mensen, zal de Universele Vader nooit ingrijpen. De wetten van de Schepper-Zoon, het bewind van de Constellatie-Vaders, de Stelsel-Soevereinen en de Planetaire Vorsten — het beleid en de procedures die in dat universum zijn ingesteld — prevaleren altijd. Er is geen gedeeld gezag; goddelijke kracht en het goddelijk voornemen werken elkaar nooit tegen. De Godheden zijn volmaakt en eeuwig eensgezind.
32:4.4 (363.2) De Schepper-Zoon heeft de allerhoogste zeggenschap in alle zaken betreffende ethische associaties, de relaties van iedere afdeling van schepselen met andere klassen van schepselen, of de relaties tussen twee of meer individuele leden binnen een bepaalde groep; dit plan betekent echter niet dat de Universele Vader niet op zijn eigen wijze bij ieder individueel schepsel in de hele schepping kan ingrijpen en alles kan doen wat het goddelijk bewustzijn behaagt, ten aanzien van de huidige staat of de vooruitzichten voor de toekomst van dat individu en het eeuwige plan en het oneindige voornemen van de Vader.
32:4.5 (363.3) In de sterfelijke wilsschepselen is de Vader daadwerkelijk aanwezig in de inwonende Richter, een fragment van zijn voorpersoonlijke geest; de Vader is bovendien de bron van de persoonlijkheid van zulk een sterfelijk wilsschepsel.
32:4.6 (363.4) Deze Gedachtenrichters, de gaven van de Universele Vader, zijn betrekkelijk geïsoleerd; zij wonen bij het bewustzijn van mensen in, doch hebben