Aidan balde zijn vuisten. Hij kon alleen maar denken aan zijn vader, wegrottend in die cel.
“Ik moet hem redden,” verkondigde Aidan, gevuld met een doelbewustheid. “Ik kan hem daar niet laten zitten. Ik moet hier meteen weg.”
Aidan sprong op en haastte zich naar de deur. Hij begon de grendels los te trekken toen Motley zich over hem heen boog en zijn voet voor de deur zette voor Aidan hem kon opentrekken.
“Als je nu gaat,” zei Motley, “dan zijn we er allemaal geweest.”
Aidan keek Motley aan. Voor het eerst had Motley een serieuze blik in zijn ogen, en Aidan wist dat hij gelijk had. Hij had respect voor hem; tenslotte had hij zijn leven gered. Aidan zou hem daar altijd dankbaar voor zijn. Maar tegelijkertijd voelde hij een brandend verlangen om zijn vader te redden, en hij wist dat elke seconde telde.
“Je zei dat er een andere manier was,” zei Aidan ineens. “Dat er een andere manier was om hem te redden.”
Motley knikte.
“Dat heb ik inderdaad gezegd,” gaf Motley toe.
“Waren dat dan alleen maar lege woorden?” vroeg Aidan.
Motley zuchtte.
“Wat stel je voor?” vroeg hij moedeloos. “Je vader zit in het hart van de hoofdstad, in de koninklijke kerker, en hij wordt bewaakt voor het complete Pandesiaanse leger. Zullen we maar gewoon aankloppen?”
Aidan stond daar en probeerde iets te bedenken. Hij wist dat het een ontmoedigende onderneming was.
“Er moeten toch mensen zijn die ons kunnen helpen?” vroeg Aidan.
“Wie dan?” riep één van de acteurs uit. “Alle mannen die trouw waren aan je vader zijn gearresteerd.”
“Niet allemaal,” antwoordde Aidan. “Ik weet zeker dat niet al zijn mannen er waren. Hoe zit het met de krijgsheren buiten de hoofdstad?”
“Misschien.” Motley haalde zijn schouders op. “Maar waar zijn zij nu?”
Aidan was ziedend, wanhopig. Hij had het gevoel dat hij zelf gevangen zat.
“We kunnen hier niet blijven zitten en niets doen,” riep Aidan uit. “Als je me niet helpt, dan ga ik zelf. Het kan me niet schelen als ik dood ga. Ik kan niet hier zitten terwijl mijn vader in de gevangenis zit. En mijn broers…” zei Aidan, en hij begon te huilen, overspoeld door emoties, toen hij zich herinnerde dat zijn twee broers dood waren.
“Ik heb niemand meer,” zei hij.
Toen schudde hij zijn hoofd. Hij herinnerde zich zijn zus, Kyra, en hij bad met alles dat hij had dat ze veilig was. Zij was de enige die hij nog had.
Terwijl Aidan huilde liep White naar hem toe en wreef hij zijn kop tegen zijn been aan. Hij hoorde zware voetstappen over de krakende houten planken lopen, en voelde een grote vlezige hand op zijn schouder.
Hij keek op en zag Motley hem meelevend aankijken.
“Fout,” zei Motley. “Je hebt ons. Wij zijn nu je familie.”
Motley draaide zich om en gebaarde naar de ruimte, en Aidan zag de acteurs en entertainers hem ernstig aankijken. Ze hadden medeleven in hun ogen en knikten instemmend. Hij besefte dat ze, ondanks het feit dat ze geen krijgers waren, mensen met een goed hart waren. Hij had een nieuw respect voor hen gevonden.
“Dank je,” zei Aidan. “Maar jullie zijn allemaal acteurs. Ik heb krijgers nodig. Jullie kunnen me niet helpen om mijn vader terug te halen.”
Motley kreeg ineens een blik in zijn ogen, alsof er een idee bij hem opkwam, en hij glimlachte breed.
“Je hebt het mis, jonge Aidan,” antwoordde hij.
Aidan zag Motleys ogen glimmen, en hij wist dat hij een plan had.
“Krijgers hebben bepaalde vaardigheden,” zei Motley, “maar entertainers hebben andere vaardigheden. Krijgers kunnen winnen door kracht—maar entertainers kunnen winnen met andere middelen. Middelen die nog krachtiger zijn.”
“Ik begrijp het niet,” zei Aidan, verward. “Je kunt mijn vader niet uit zijn cel entertainen.”
Motley lachte hardop.
“Nou,” antwoordde hij, “ik denk het wel.”
Aidan keek hem vragend aan.
“Wat bedoel je?” vroeg hij.
Motley wreef over zijn kin en zijn blik dwaalde af. Hij broedde duidelijk op een plannetje.
“Krijgers mogen nu niet vrij rondlopen in de hoofdstad—laat staan dat ze in de buurt van het stadscentrum mogen komen. Maar entertainers hebben geen restricties.”
Aidan snapte het niet.
“Waarom zou Pandesia entertainers wel het hart van de hoofdstad in laten?” vroeg Aidan.
Motley glimlachte en schudde zijn hoofd.
“Je weet nog steeds niet hoe de wereld werkt, jongen,” antwoordde Motley. “Krijgers zijn alleen toegestaan in beperkte plekken, op beperkte tijden. Maar entertainers—zij mogen overal komen, altijd. Iedereen moet entertaint worden, Pandesianen net zo goed als Escaloniten. Tenslotte is een verveelde soldaat een gevaarlijke soldaat, aan elke kant van het koninkrijk, en er moet een zekere orde gehandhaafd worden. Entertainment is altijd de sleutel geweest tot het tevreden houden van de troepen en het in bedwang houden van een leger.”
Motley glimlachte.
“Zie je, jonge Aidan,” zei hij, “het zijn niet de commandanten die hun legers onder de duim houden, maar wij. Gewone entertainers. Die uit de klasse die jij zo veracht. Wij rijzen boven de strijd uit, wij banen ons door vijandige linies. Het kan niemand iets schelen wat voor wapenrusting in draag—ze willen alleen dat ik goede verhalen heb. En ik heb goede verhalen, jongen, beter dan je ooit zult weten.”
Motley draaide zich om en bulderde:
“We zullen een toneelstuk opvoeren! Wij allemaal!”
Alle acteurs in de ruimte begonnen ineens te juichen. Ze stonden op, en er verscheen weer hoop in hun neerslachtige ogen.
“We zullen ons toneelstuk opvoeren in het hart van de hoofdstad! Het zal het beste entertainment zijn dat die Pandesianen ooit hebben gezien! En wat nog belangrijker is, het zal de beste afleiding zijn. Als de tijd rijp is, als de stad in onze handen is, in de ban van onze geweldige performance, dan zullen we in actie komen. En we zullen een manier vinden om je vader te bevrijden.”
De mannen juichten, en Aidans hart werd warm. Hij voelde een nieuw optimisme.
“Denk je echt dat het zal werken?” vroeg Aidan.
Motley glimlachte.
“Er zijn wel gekkere dingen gebeurd, mijn jongen,” zei hij.
HOOFDSTUK ACHT
Duncan lag tegen de stenen muur en probeerde de pijn uit te zetten terwijl hij steeds wegzakte, maar de boeien sneden in zijn polsen en enkels en hielden hem wakker. Hij verlangde naar water. Zijn keel was zo droog dat hij niet kon slikken, zo rauw dat elke ademtocht pijn deed. Hij kon zich niet herinneren hoeveel dagen het geleden was dat hij een slok had gehad, en hij was zo zwak van de honger dat hij nauwelijks kon bewegen. Hij wist dat hij hier beneden aan het wegkwijnen was, en dat als de beul hem niet snel zou komen halen, de honger het wel zou doen.
Duncan verloor steeds het bewustzijn. Zo ging het al dagen. De overweldigende pijn was een deel van hem geworden. Hij zag flarden van zijn jeugd, van de tijden die hij had doorgebracht op open vlaktes, op trainingsvelden, op slagvelden. Hij herinnerde zich zijn eerste gevechten, in lang vervlogen